Lijst

Compilatiecorpus Historisch Nederlands 1.0 (CHN): narratieve teksten 1575-2000: holland_1585_coornhert_1.syn

<titel>
Wellevens kunste
I Boeck
Eerste hoofdstuck
Dat het welleven een kunste is veroorzaackt uyt het wel navolghen vander Dueghden Leeringhen
</titel>
1 Myn voornemen is hier de kunste om wel te leven te beschryven Die is een wel gheschickte kennisse macht hebbende door ghewoonte om de gheleerde dueghde te volbrenghen wie deze kunst heeft die heeft het ware middel om dueghdelyck te leven Dueghdelyck leven is wel ende zaligh leven Maar zaligh leeft hy die stadigh is in een ghenoechlycke luste
2 Nu is het ghemoed ghenoechlyck dat altyd zyn ghoed begheren verwerft want dat niet van tgheen ter zalicheyd nodigh is en derft Daar by is dan oock altyd de vrolycke luste overmids het verkryghen vant begheerde ghoed stadelyck verlusticht recht als het hebben van behoefte vernoeght
3 Maar zo en ist niet met de verkryghing vant quade datmen begheert onder schyn van tghoede want zulck verkryghen verlustight onstadelyck ja schadelyck Ghemerckt deze lust kort is ende in lang-duyrighe rouwe verandert Daar teghen is deerste luste bestendigh voerende onophoudelyck van minder tot meerder vrueghde daar nimmermeer rouwe na en volght
4 Deze kunste van wel leven werdt niemanden angheboren maar vanden ghenen dieze leren vrywillichlyck vercoren Het leven werdt allen menschen angheboren twelck wy ghemeen hebben met allen dieren maar wellevens moghelyckheyd is niet den dieren maar alleen den menschen angheboren Alzo deze boven tghedierte met de redelyckheyd zyn vereedelt
5 Al wat iemand is angheboren en leert hy niet Wie leert het eerst gheboren kindeken athemen zien of beweghen Niemand Zo leert men dan het wel leven Hier toe behoeft redelyckheyd deze is niet byden dieren maar byden menschen Zo is dan het wel leven een menschelyke ende gheen dierlyke kunste of lering
6 Int wel konnen van deze kunste bestaat de dueghde int qualyck konnen de zonde De menschen ende niet de dieren leven dueghdelyck ende zondelyck Daar om is oock dueghd ende zonde oock straf ende loon byden menschen maar gheenssins byden dieren
7 Want de menschen hebben willekuere om wel of qualyck te leven zo dat die wel leven oock hadden moghen qualyck leven ende die qualyck leven wel leven Dits verde van tghedierte Dat derft redene ende mitsdien willekuere ende moet daarom elck int zyne noodlyck volghen hare angheboren gheneghentheyden Daarom is oock elck dier in zyner aart ghoed ende onberispelyck
8 Al gheheel anders ist metten redelycken dieren Dese hebben mede wel hare angheboren gheneghentheyden maar zyn daar en boven begaaft met moghelyckheyd om te volghen zo wel haar redene teghen hare gheneghentheyd als haar gheneghentheyd jeghens reden
9 Dit zietmen an eenighe blyvende maaghden an luyden die zich willens dood hongheren ende an meer andere dierghelyke willighe menschelycke wercken plat strydende teghen dangheboren gheneghentheyden Zulx en gheschiedt nemmermeer inden onredelyken dieren Ende hier uyt komet dat veler menschen leven quaad dats zondigh ende eenigher ghoed dats dueghdlyck is
10 Nu ist ghewis dat alle menschen liever stadelyck zouden leven in lustigher ghenoechten dat wel leven is dan in verdrietelycker onghenoechten dat qualyck leven is Het blyckt mede dat tmeerdeel der menschen qualyck dats in verdrietigher onghenoechten leven Dit wel leven ghebreeckt dan niet an haar wille maar an haar vermoghen ende dit door huer willigh ende schuldich verzuym
11 Want dit vermoghen hangt neven daangheborene ende natuyrlycke moghelycheyd ande ware kennisse vande middelen tot wel leven nodigh zynde Niet anders dan t vermoghen om wel te lezen hangt an des menschen natuyrlycke begryp ende ande kennisse oock an t wel tzamen voeghen der letteren
12 Ghelyck nu niemand zonder deze middelen te hebben maght heeft om wel te lezen al hoe ghaarne hy tzelve wel zoude konnen alzo en heeft oock niemand al wilde hyt oock boven alle dinghen ter wereld ghaarne maght om wel te leven zonder te hebben de middelen tot het wel leven van node wezende
13 Nadien nu blyckt na tspreeckwoord dat niemand met kunste en werd gheboren ende daarom oock niet met deze wel levens kunste zo behoeft daer toe zal deze inden mensche komen oeffening ende verzochtheyd die beyde in niemand en moghen wezen zonder tyd
14 Nu en berispt veel minder straft een verstandig vader zyn een-jarigh kindeken niet om dat het niet en kan lezen noch schryven ghemerckt hy wel weet dat het noch gheen middel en heeft ghehadt om zulx te konnen alzo en eyscht hy vant kindeken niet dat boven zyn vermoghen is
15 Maar kryght het kind zyn jaren ghebruyck van reden een onder-wyzende schoolmeester bevel om te leeren lezen ende schryven boecken papier pen inckt ende al dat hem tot zulx te leren nodigh is ende het zich dan moedwilligh begheeft niet tot het voors leeren maar tot spelen ende tuyschen alleenlyck zo dat hy een Jongheling gheworden zynde niet of qualyck kan lezen of schryven dan eerst is deze Jongheling te recht berispelyck van zynen vader ende strafbaar om dat hy niet en kan wel lezen ende schryven twelck in zynre macht was ghestelt om nu wel te konnen
16 Zo plantmen een jong rysken men mest ende besnoeyt dat ende men verwacht de begheerde vruchten tzynre tyd zonder dat om zijn vruchteloze jonghe jaren uyt te roeden Maar ist dat het onvruchtbaar blijft na dat het wel ghewortelt dick van stamme breed van tacken ende bequaam om vruchten te draghen gheworden is dan eerst werdt zulcke onvruchtbare boom als onnut ende hinderlyck wezende omgehouwen ende uyt gheroedet waar van meer ghezien zal moghen worden hier na
17 Alzo mede en berispt noch en straft God den eerstgheboren kinderkens niet om dat zy niet en hebben de kunste van wel leven al ist schoon dat zy de moghelyckheyd hebben om door de middelen van redens ghebruyck oeffening tyd onderwys ende opmercken omme te manne komende wel te konnen leven Maar wel straft hy zwaarlyck den quaadwillighen die doort navolghen van hare zotte lusten deze voors kunste moetwillighlyck te leren verzuymen ende kinderen blyven van honderd jaren
18 Want ghelyck als de Rechtvaardighe God niet onghestraft en laat den ghenen die alzo door haar eyghen schulde de kunste vant wel leven ontberen alzo en straft hy oock nemmermeer iemanden die door ghebreck eenigher noodlycker middelen om wel te leven dat niet en konnen Het is zo weynigh des Rechtvaardigheyds werck iemanden iet af te eyschen boven vermoghen ende den onschuldighen te straffen als wel haar werck is elcken tgheen hy vermagh af te eyschen ende den schuldighen te straffen Hier uyt is verspreydt het zeggen eens gheboren zots op zyn doodbedde Here God ghy hebt my niet ghegheven ghy zult my oock niet eyschen
19 Al waar nu een kunste is ende werdt gheleert daar is oock een kunstenaar of leermeester dieze anderen onderwyst ende daar zyn oock Leerlinghen of jonghers die zich de kunste laten leren Of daar dan schoon al vele zyn die de kunst niet wel en leeren ofte en vaten zo moeten daar nochtans oock eenighe zyn die de kunste zulcx werdt onderwezen dat zy die zelf oock hantteren konnen of men moet zeggen datter gheen recht leermeester en is dieze anderen kan voort leren of gheen verstandighe leerlinghen dieze moghen begrypen
20 Is dit eerste zulcx dat komt door dien de leermeester zelve de kunste niet recht en kan Want niemand en kan anderen tgheen hen zelf onbekent is te recht onderwyzen Wie zelf niet konnende wel lezen of schryven vermagh zulcx anderen wel te leren Is dat niet te weten is daar eenigh Leermeester die deze kunst recht kan zo most het ghebreck zyn byden leerlinghen zo dat gheen mensche moghelyck en is deze kunst van wel leven te begrypen even zo weynigh alst eenigh mensche moghelyck is om wel te leren vlieghen
21 Maar dat God zelve een recht leermeester dezer kunsten is belydt elck oock ontkent niemand datter menschen zyn ende gheweest zyn hoewel zeltzaam die deze kunste zulcx vanden eenighen ende waren Leermeester gheleert hebben ghehadt dat zy wel dats dueghdelyck leven ende gheleeft hebben ende mitsdien deze kunste te recht konnen ende konden
22 Behalven dezen oppersten leermeester dezer kunsten vindtmen noch onder meesters of twelc beter luydet ghetuyghen Dit
zyn deughdlycke menschen of der zeluer schriften of Godes schepzelen zelve Die alle ghetuyghen heerlyck ende leerlyck
vanden waren leermeester Gode ende vant wel leven alsmenze hoort spreken of preken alsmenze leest of hoort lezen ende
alsmen met aandachtigher verwonderinghe anschout het goddelycke maxel ende de wyze bestieringhe vande Hemelen vande
aarde ende vande zee elck met zyn ingheweyd ende verciering als sterren wolcken haghel sneeu dou ghevoghelt met de
wonderlycke veranderinghe der menichvuldigher ghedierten gheboomten kruyderen ende met die ontallycke zeltsaamheyd
vander vischen ghedaanten onder welcke oock zyn in die grote diepe ende vochtighe woninghen die ontzichlycke
vervaarlycke Walvischen
23 Doch is hier inne te mercken zodanighen onderscheyd dat alle die blyven ziende alleenlyck op die ghetuygenissen der voors ondermeesters niet verder en moghen gheraken dan tot een beeldelycke kennisse Die en baardt gheen wezen gheen lust noch gheen ware liefde tot het bekende ghoed inden mensche Maar dit werdt dan eerst als t oghe des ghemoeds door den schepselen alzo opghesteghen zynde de zelve achter rugge laat beneden zich ende zich streckt opten schepper zelve gherakende alzo doort middel vande ghetuyghen tot ware kennisse vant betuyghde dat is door de beelden tot het ware wezen zelve twelck het opperste ghoed is dat zy dan naacktelyck anschouwen waarachtelyck kennen ende krachtelyck lieven Maar dit en vermach niemand zo langhe zyn voornemen gheen voorder eynde en heeft dan die schepselen van welck eynde hier na breder verhaalt zal werden
24 Zo komt dan die beeldelycke kennisse voort uyt horen zeggen uyt lezen of uyt anschouwen Deze magh zyn valsch of warachtigh maar zo en ist niet mette kennisse diemen wezentlyck noemt om thebben of om tghenieten vande bekende dinghen Want deze en komt in niemanden dan door ondervinding vande verholene openbaringhen Godes en handelt men hier niet Zo zoude yemand noch noyt honigh ghesmaackt maar veele van haar zoeticheyd ghelezen of ghehoort hebbende een beeldelycke maar dieze gesmaackt heeft een wezentlycke kennisse vande honigh hebben
25 De beeldelycke kennisse is den mensche zo hy zelve is te weten nut of schadelyck Nut is zy den mensche zo hy die recht ghebruyckt Dit gheschiedt als hy zich begheerlyck haast om vant beelde te komen tot desselfs wezen dat is tot de dueghde ja totte ghoedheyd zelf die God is Want die is het uyterste eynde daar toe de beeldelycke kennisse anwyst Maar hangt iemand an de verbeeldinghe stadelyck zo werdt zy hem boven allen dinghen schadelyck
26 Ghemerckt de beeldelycke kennisse in zodanighen mensche is ende blyft niet dan een gheschilderde onwezentlyke ende doode kennisse Deze en vermagh niet het bekende ghoed te volbrenghen Want ghelyck byden dooden gheen werckinghen en zyn zo en is oock by zulcke doode kennisse gheen levende lust noch liefde ten ghoeden zonder de welcke niet ghoeds noch dueghdelyx en magh ghedaan worden Is dan het verblyven in zulcke dode kennisse niet hoogh schadelyck
27 Zeker waar wetten zyn en weten is watmen behoort te doen zonder datmens doet ende daar by noch is het gheweten dat mens door willigh verzuym niet en vermagh te doen wat magh daar doch anders zyn dan een stadigh onghenoeghen vant ontbeerde ghoed ende daar en boven noch een pynlyck wroeghen om thebben vande straf-waardighe schulde Schadelyck ja pynlyck is zulck vruchteloos weten als baarmoeder van een onzaligh ende ellendigh leven
28 Zo en gaat het niet te wercke byden rechten leerjongheren want deze komen ten laatsten doort rechte ghebruyck vande voors ondermeesteren of ghetuyghen inde schole vande eenighe leermeester Gode Hem zien hem horen hem volghen zy inde lessen die hy zelve doet in hare ghemoeden Daar onderwyst God zelf met zynen heylighen gheest der wysheyd daar luystert oock met andachtigher opmerckinghe der leerlinghen ghemoed op de zalichmakende lere Deze verstaat bewaart ende beleeft henluyder ghemoed in dadelycke oeffeninghen
29 Ende want zulck ghemoed nu niet schoonders noch beters en kent dan deze leeringhe ja dan de leermeester zelve zo openbaart zich in zodanighen ghemoed ware liefde tot de leringhe ende totten leeraar zelf Watmen recht lief heeft dat doetmen blydelyck ende ghaarne watmen gaarne doet dat doetmen dickmaal watmen dickmaal doet dat oeffentmen dickmaal ende meest Ende hier uyt komt dan voort een ghewoonte die machtich is omme te doen die dueghde diemen alzo van Gode heeft gheleert Deze ist dan die als een volmaackt leermeester zodanigher leerlinghen kennisse wyselyck heeft ghebaart ende gheschickt
30 Dit zyn menschen die vande eenighe ende rechten leermeester Gode gheleert zyn ende deze alleen konnen daaromme oock te recht deze kunste van wel leven Zo vele zy hier ghezeyt dat dit een kunste is oock wat kunste hoemen die leert ende dat eenighe menschen de zelve kunste warachtelyck konnen Nu moet ghezeyt worden vande ghedaante der gheenre die daar ghehouden zyn ende vermoghen hebben om dezelve te leren Dit zyn menschen tot ghebruyck van reden komende Want daar door te beter verstaan zullen moghen worden die middelen ende die wyze hoe ende waar door men deze kunste best magh leren
Twede hoofdstuck
Vande mensche ende van doverste kraften zynre zielen
1 De dueghde daar af hier werd ghesproken is tgheen dat der menschen ghemoeden daar inne zy woont dueghdlycken maackt ghelyck als lyflycke schoonheyd of snelheyd tlichaam daar inne zy zyn schoon maken ofte snel
2 Men noemt deze dueghde goddelyck om dat zy uyt Gode haar oorsprong neemt Zy werd ooc menschelyck ghenaamt overmids zy zonder des menschen oeffening niet en komt inden menschen Nadien nu de mensche het ding is waar inne de menschelycke dueghde bestaat zo is om haar aart wel te verstaan eerst van node datmen des menschen ghesteltenisse versta Dit zal oock dienen tot verstant van tghene des menschen doen of laten is totter dueghden verkryghinghe
3 De mensche zelf bestaat inde vereenighing van lyf ende ziele tLyf is zienlyck oock van zelfs onbeweechlyck ende mitsdien sterflyck Maar de ziel is onzienlyck oock haar van zelfs beweghende ende daarom oock onsterflyck
4 Het aartsche lichaam is snoder dan de hemelsche ziele Daarom voeghet haar alst edelste deel door hare krachten den lichame met zyne krachten ende zinnen te bestieren Hier toe behoeft verstand Dat en is int lichaam niet maar inde ziele van welcker ende niet van des lichaams krachten hier nu werd ghehandelt
5 Den ziele zyn van Gode innegheplant twe byzundere kraften waar af deene vreemd is van ende dander ghemeenschap heeft metten lichame Deerste is hemelsch die als een sterreken zyn licht ontfangt uyte goddelycke zonne Deze noemtmen het ghemoed Maar dander is een krachte antreckelyck of afschouwelyck Dantreckelycke heetmen een begheerlycke ende dander een afkeerlycke of afweerlycke ende daarom oock doch oneyghentlyck een toornighe krachte
6 Den ghemoede komt het ghebieden maar dander tghehoor-zamen toe Doch ghevalt dit meest anders Wantmen ghemeenlyck bevint dat deze twe andere krachten als hollende paarden hueren onachtzamen ende onwyzen waghenaar verachten ende daar met wildelyck rennen in die verderflyckheyds grachten Want zy door een bedriechlycke waan van ghoede ende eerlycke dinghen zich afkeren van ware duechde ende eere ende zo ghezamentlyck inder zonden verderfenissen met schanden springhen
7 Het ghemoed is de verstandelycke kracht der zielen waar mede de mensche al tghene men magh verstaan ontfangt ende bewaart of kent ende oordeelt Deerste is ghedoghelyck Die ontfangt ende behout als een zuyvere spieghel het licht met het beelde des dings dat daar inne schynt ende daar voor verschynt
8 Maar dander krachte is werckelyck Deze anschout kent ende oordeelt tghene voor deerste inden lichte verschynt Inde eerste te weten in de lydelycke krachte des verstandelyckheyds verschynen zich de verbeeldinghen komende uyten zinnen Dit zyn dan de ghedachten Deze bewaart zy als voghelkens inde kouwe der ghedenckenissen alzo is zy als een leerling ghedoghende des leermeesters onderwyzinghe
9 Deze leermeester is de werckelycke verstandelyckheyd Want zy de ghedachten of des ghemoeds verbeeldinghen dat één is mette redene overweeght met onderzoeck anmerckt ende met onder-scheydelycke kennisse oordeelt ende bestiert
10 Zulx is die eyghentlycke aart vande edele scherpzinnicheyd des redelyken mensches Hier met bespeurt hy vindt hy ende kent hy uyt zich zelve zonder iemands onderwys dinghen hem te vooren verholen wezende Des verstandelyckheyds werck is te onderzoecken wat waarheyd of loghen is maar de reden spuert na wat ghoed is of quaad
11 Welcke reden zelf mede is een verstandelycke ende werckelycke krachte Doch schynt haar werckinghe een weynigh te verschillen vande werckinghe des verstandelycken werckelyke krachts Want daar deze t oghe vest op weynigh dinghen inde verbeeldinghe daar ziet de reden teffens op veele dinghen Want zy ooght op dueghde ende zonde op bate ende schade op lust ende verdriet op vrueghde ende rouwe op minder ende meerder t een teghen t ander overweghende
12 Ende want hier voor gheroert is vande verbeeldinghe vande ghedenckenisse ende vande zinnen zo eyscht hier mede wat verclarings vant ghene daar by werd ghemeynt Zo noeme ick hier verbeeldinghe der zielen kracht die beneden de reden is wezende een ontfangster vande ghedaanten verschynende door de zinnen die onder de verbeeldinghe zyn zo wel vande ghedaanten die teghenwoordigh als afwezigh zyn
13 De teghenwoordighe zyn ghedachten de verleden ist herdencken maar de toekomende is tvoorzien Alle welcke de menschen ghemeen hebben met eenighe dieren Want de hond voor oghen ziende den stock daar hy eens met gheslaghen is werd verbeeldt metter ghedaante niet alleen vande stock in teghenwoordigheyd maar oock mede vande voorleden smerte ende insghelyx vande toekomende smerte die hy verwachtende is om welcke te ontghaan hy wech loopt Doch is alle zulx inden menschen krachte-lyker
14 Nopende nu de krachte der ghevoelycke dinghen die werd inwendelyck bevrucht met de ghedaanten uyt elck vande vyf uyter-lycke zinnen die elck de huere zaayen inde verbeeldinghe Dit zyn lydelycke ende ghevoelycke ghedaanten tastelycke als lichamen zienlyke als verwen hoorlyke als stemmen smakelycke als zoete ende zuire ende rieckelyke als stancke ende lieflyke roken Alle welcken verscheydenheyden van ghedaanten door die ghevoelycke zinnen als door pypkens ghevoerd werden inde herssenen schilderende alzo die verbeeldinghen
15 Maar de ghedenckenisse is een verstandelycke krachte van nieus voor oghen stellende de ghedaanten der voorledene dinghen Deze zyn haar teghenwerp ende zyn daar voor al meer den ghemoede inghedruckt gheweest Niemand en herdenckt toekomende dinghen maar men voorziet die Zo is deze ghedenckenisse een bewaarderse der verbeelde dinghen vermits het dickmaal herdencken ende ververschen vande beelden der voorledene dinghen
Derde hoofdstuck
Vande nederste krachten der zielen ghenaamt herts-tochten of stoornissen
1 Ick hebbe ghezeyd vander zielen overste krachten nu kome ick aan de nederste Die hebben gheen of luttel ghemeenschap mette verstandelyckheyd ofte redene maar meest metten lichame Dezer zyn zo voor II H gheroert is tweereleye als een begheerlycke ende een afkeerlycke
2 Deze twe brenghen vier andere voort namentlyck hoop ende vrueghde die uyte begheerlycke met vreze ende droefheyd die uyte afkeerlycke krachten spruyten Van alle welcke mette ghene die noch daar uyt voortkomen hier na oock ghezeyt zal werden niet spitsvondelyck voor den gheleerden die zulx in ander talen weten te halen maar eenvuldelyck voor dongheleerden die daar af in onze moeders tale niet veel en hebben
3 Aant wel verstaan van welcke nederste krachten der zielen met allen vele is gheleghen Want het zyn ghereedtschappen of wercktuyghen die wel ghebruyckt zynde tot dueghden tot vrueghden ende tot zaligheyd maar mesbruyckt wezende tot zonden tot trueren ende tot onzaligheyd dienen voor huere ghebruyckers ofte mesbruyckers
4 Inde voorghemelde overste krachten der zielen die verstandelyck zyn heeft plaatze als in een vlacke ende klare borne des ghemoeds die stille gherustigheyd maar in deze nederste ende onredelycke krachten der zielen ruyschen die stormen ende razen die baren der verstoorlyckheyden stadelyck in deze zee vloeyende ende ebbende met begheerlyckheyd ende afkeerlyckheyd
5 Alzo en zyn deze verstoringhen niet dan beweghinghen des ghemoeds te weten onredelyck wanneer zy teghen maar redelyck als zy met die menschelycke natuyre zyn Huer winden of anporrelycke oorzaken komen voort als uyt Aeölus hol uyt het oordeel des ghemoeds
6 Want zo waar ghewaant of gheweten werd dat eenigh ding moghelyck om worden ghoed zy daar moetmen zulx begheren op hopen ende int verkryghen vandien verblyden Zo mede moetmen van zulck ghewaant of gheweten quaad afkeren daar voor vrezen ende int hebben van dien bedroeven
7 Voor ghoed oordeelt men alle wat eerlyck nut of lustigh is maar quaad achtmen tgheen schandelyck schadelyck of verdrietigh is Maar tis niet al waar of loghen dat zulx schynt Hier op heeft de verstandelycke kracht het oghe Maar de redene van t een opt ander huppelende onderzoeckt ende overweeght elck int zyne anmerckt het een teghen t ander ende spuert int vlytigh onderzoecken wat ghoed is wat quaad is wat beter wat argher is ende wat t alderbeste of alderarchste is
8 Dit werck van reden noemtmen beradinghe daar van hier na op zich zelf ghehandelt zal werden Uyt deze beradinghe verschynt terstond inden ghemoede een lust tot het behaghelycke gheweten of ghewaande ghoed ende schoonheyd of een afschrick vant quade ende lelyckheyd datmen zulx waant of weet te wezen
9 Maar als het oghe des verstandelyken krachts volhardet int anschouwen op zulcke verbeelde behaghelycke ghoedheyd ende schoonheyd of meshaghelycke quaadheyd ende leelyckheyd zo werden daar gheboren uyt de lust die begheerlyckheyd of uyt die afschrick die afkeerlyckheyd wezende elck vele krachtigher hertsroeringhen of verstooringhen dan de voors luste of afschrick ende dit noch alles voor ende al eer daar by des redelyckheyds oghe oordeel is ghegheven tusschen ghoed ende beter of quaad ende argher
10 Daar na als dit oordeel is gheghaan zo komt daar uyt voort de wille Deze is een besloten voornemen om zulck gheoordeelt ghoed te verwerven of om tgheoordeelde quaad te ontvlieden dit is inde menschen een ghebiedende Koninginne Die verzamelt dan oock flux alle der zielen krachten ende stelt die elck int zyne te wercke omme tghewilde ghoed te bekomen ende het niet ghewilde quaad te ontkomen Van welcke wille hier na oock zal werden ghezeyt
11 Nadien nu de voors vier hertstochten inden menschen spruyten uyt het oordeel zo ghezeyt is twelck magh wezen recht oordelende voor ghoed dat ghoed is voor quaad dat quaad is oock valsch oordelende voor ghoed dat quaad is ende voor quaad dat ghoed is zo moet noodlyck volghen dat elck der voors vier hertstochten zodanich oock moet wezen als het oordeel is daar uyt zy voortkomen te weeten oprecht ende ghoed of valsch ende quaad ende mitsdien gheen der zelver uyt zich zelve noch ghoed is noch quaad maar middelbaar
12 Zo en is dan oock het vervruechden of bedroeven noch het hopen of vrezen van eyghender aart noch dueghde noch zonde maar zodanigh als die dinghen zyn daar door men vrolyck of droevigh is ende daar op of teghen men hoopt of vreest
13 Zyn de dinghen die ons verblyden of daar onze hope op ooght inder waarheyd ghoed de blydschappe ende hope moeten mede ghoed zyn Want doort hoopen opt ghoede benaarstight ende verkrychtmen tghoede ende doort hebben van tghoede is men ghoed Het moet den mensche immers ghoed zyn dat hem ghoeder of beter maackt
14 Nu merckt yeghelyck mede licht dat int jeghendeel de blydschappe ende hope quaad moeten zyn die veroorzaackt worden uyt het verkryghen van een ghewaant ghoed twelck den mensche quaad is ende quaad maackt of doort hopen op tquade datmen ghoed waant daar door men tquade benaarstight
15 Niet anders hevet zich oock mette droefheyd ende vreze droeftmen om of vreestmen voor tghene waarlyck quaad is men moet de droefheyd ende vreze te recht ghoed noemen voor den mensche want zy doen hem tquade ontworden ende daar af vlieden twelck ghoed is
16 Maar is men droevigh om of vreestmen voor tghene dat den mensche ghoed is uyt een valsche wane zo blyftmen ledigh vant ghoede dat vlietmen ende houden zulcke droefheyd ende vreze den mensche in zyne quaadheyd Wat machmen arghers bedencken voor den mensche Zo moeten dan oock zulcke valsche droefheyd ende vreze quaad wezen
17 Wte voors begheerlycke ende afkeerlycke krachten der zielen komen dan vermits die vermenghinghe ofte bykomste vant oordeel weder het recht of valsch is inden ghemoede voort vrueghde ende hope droefheyd ende vreze
18 Vrueghde is een begheerlycke hertsroeringhe uyt waan of weten gheboren vant hebben van eenigh teghenwoordigh ghoed of vant ontghaan van eenigh quaad dat teghenwoordigh was Van blydschappe die wat ondescheyds heeft vande vreughde zal na ghezeyt worden
19 Maar hope is een begheerlycke hertstochte uyt kennisse tzy dan waan of weten van eenigh toekomende ghoed datmen ghaarne zoude hebben of van t ontghaan van eenigh toekomende quaad
20 Hier teghen is droefheyd een afkeerlyke hertsroering ghesproten uyt kennisse datmen eenigh quaad jeghenwoordelyck heeft of datmen eenigh ghoed datmen heeft verliest ende quyt werd
21 Nopende de vreze die is een afkeerlycke hertstochte uyt kennisse van eenigh anstaande quaad datmen ducht te zullen komen of van eenigh anstaande ghoed datmen ducht te zullen achter blyven
22 Het ghoede ende tquade hier verhaalt begrypen in zich eerlycke nutte ende lustighe oock schandelycke schadelycke ende truerighe zaken zo gezeyt is Deerste verblyden hueren hebbere ende hopenden maar de laatste bedroeven den ghenen dieze hebben of daar voor vrezen
23 Wt welcke vier fonteynen vlieten vele beexkens elck na zynre aart als minne liefde jonste vriendschap barmherticheyd medoghentheyd oock hate vyantschap twist nydt afghonst wanhope insghelyx anxte verschrickinghe zorchvuldigheyd traacheyd met meer andere derghelycke zomen hier na breder zien zal moghen
Vierde hoofdstuck
Of de hertstochten den menschen angheboren dan by henluyden verkoren worden
1 Maar eer ick kome tot der zelver zaken beschryvinghe is nodich te onderzoecken of die voors hertstochten of eenighe der zelver eenighen menschen zyn angheboren dan of zy by den ghenen daar inne zy zyn vrywillgh worden verkoren Zo dat niet de hertstochten zelve maar de moghelickheyd om die te hebben den menschen angheboren worden
2 Die daar houden dat zy den menschen angheboren werden bouwen zulcke hare meyninghe op henluyder ondervinden zegghende datmen twerck boven twoord ende tverzoecken* boven tvermoeden schuldigh is te gheloven
3 Wy bevinden in ons zelven zegghen zy dat in alle menschen niemand uytghenomen zyn ende al tleven door blyven eenighe angheboren ghebreken daar toe zy van naturen nootlyck zyn gheneghen Zo zyn zommighe gheneyght tot vraticheyd andere tot dronckenheyd eenighe tot hoerderije vele tot toornigheyd ende elck tot alreleye ghebreken ende zonden alle voortkomende uyt de angheboorne hertstochten
4 Nu bevint het zich mede zegghen sy voorts datter altyd eenighe menschen zyn gheweest ende noch zyn die waarlyck dueghdlyck waren ende zyn Zodanighe haten altyd het quaad vyandelyck Die poghen dan met ghantschen vlyte ende machte om tquade gantselyck uyt henluyden te verdryven
5 Nu en is zegghense zulx noyt in iemande volkomelyck gheschiet Daar by dan oock vastelycken blyckt dat de voors quade gheneghenheyden* allen menschen van naturen zyn angheboren Ghemerckt* zy niet min onverdryflyck zyn uyten mensche voor des Lichaams dood dan het aessemen uyten levendigh blyvende mensche of dan de hetten uyten viere zo langhe het vier is
6 Want dit aessemen ende deze hetten zyn den menschen angheboren ende den viere uyter naturen ingheplant Daarom ist oock dat deze beyde onverdryflyck zyn te weten het aessemen uyten mensche ende de betten uyten viere zo langhe de menschen menschen ende tvier vier zyn ende blyven Alzo mede ende niet anders zegghen zyt te zyn met der menschen hertstochten ende gheneghentheyden ten quaden
7 Maar die daar houden dat niet de hertstochten zelve maar wel de moghelickheyd om die te kryghen den menschen natuurlyck werd angheboren zegghen teghen tghene vooren byden anderen werd ghezeyt alzo
8 Wy en moghen met gheen redene ghelove gheven zulck voorghewendt ondervinden Want daar zy eerst zegghen wy bevinden in ons zelve dat in ons zyn ende blyven al tleven duer eenighe angheboren ghebreken ende quade gheneghentheyden daar uyt blyckt dat zy ons ende allen menschen zyn angheboren willen wy wel gheloven dat zulcke ghebreken ende quade gheneghentheyden in henluyden zyn maar dit door henluyder eyghen annemen ende oock dat zy altyd in henluyden blyven ende dit door dien zyze niet met ernst en poghen te verdryven Twelck henluyden onmoghelyck is om te bestaan* want niemand magh met ernst bestaan te doen tgheen hy onmoghelyck ghelooft te zyn om te doen Nu blyckt uyt henluyder eyghen zegghen dat zy tverdryven vande quade gheneghentheyden onmoghelyck te zyn gheloven Ist dan vreemt datse stadelyck in henluyden blyven
9 Ten anderen en moghen wy zulcke henluyder voorghewende ondervindinghen als of die alghemeen waren gheenssins gheloven maar moeten die voor verziert* ghewaant ende onwaarachtigh houden ghemerckt* wy na andachtigh ende bescheyden* opmercken in ons zelve ondervinden dat de quade gheneghentheyden ons niet en zyn angheboren maar door ons eyghen onverstand in ons veroorzaackt ende door langhe ghewoonte zo versterckt dat zy schynen maar niet en zyn gheworden te wezen een tweede nature
10 Immers wy bevinden inder daad in ons zelve dat vele vande zelve gheneghentheyden* ten quaden als tot hoerderije tot gulzicheyd tot ghiericheyd* ende anders zo volkomentlyck uyt ons zyn verjaaght dat wy tzelve nemmermeer in ons en ghevoelen maar wel het rechte jeghendeel die in der anderen plaatse zyn ghekomen zulx dat wy die te voren gheneghen waren tot de voors zonden nu een grouwel ende afkeer daar van in ons ghevoelen immers dat wy nu gheneghen zyn tot kuyscheyd tot nuchterheyd tot mildheyd ende anders
11 Nadien wy dan mede zo wel menschen zyn als die anderen ende nadien wy inder waarheyd bevinden dat zulcke gheneghentheyden ten quaden gantselyck wt ons zyn gheruymt* ende van ons afghescheyden ende wy daar beneven met henluyden voor waarachtigh houden dat alle tghene den mensche angheboren is ghelyck het aessemen of tvier zyn hetten van den mensche ende van tvier niet en magh afghescheyden worden zo langhe de mensche ende tvier mensche ende vier blyven zo moeten wy vermids* deze ondervindtlycke waarheyd in ons niet alleen gheloven maar oock weten dat de voors hare meyninghe onrecht* ende dat ons ghevoelen in dezen recht zy ende waarachtigh
12 Alzo en moghen deze oock niet eens anders praat ende waan boven huer daad ende weten gheloven Daar dandere nu zegghen datter altyd eenighe menschen zyn gheweest die tquade waarlyck ghehaat ende dat opt vlytighste vyandlijck bestreden maar noyt uyt huer verdreven zouden hebben ghehadt is mede een onzekere bewyzinghe
13 Want hoe ist dezen luyden moghelyck te weten wat nopende deze zaken van allen ouden tyden in allen anderen menschen tot allen plaatsen gheschiet is of niet Dit weet alleen dalwetende God maar gheen mensch op aarden en magh zulx weten ja oock zich niet te weten vermeten zonder zich zelf een God te maken
14 Maar willen zyluyden zich zelf meynen met die dueghdlycke menschen die zy zeggen zulcke uytdryvinghe vlytelyck bestaan* maar niet volbracht te hebben zo zullen zy dat bewys op deze wyze moeten voort stellen
15 Zy zullen moeten zegghen wy weten dat wy zyn de alderdueghd-lyckste menschen die tquade vyandlyxt haten ende vlytighst ghepooght hebben uyt ons ghantselyck te verdryven die oyt op aarden gheweest zyn die nu zyn ende die noch zullen moghen komen Nochtans en hebben wy die quade gheneghentheyden* uyt ons niet gantselyck moghen verdryven niet jeghenstaande wy nu al oud van Jaren ende oud inden verstande zyn Dus en vermagh gheen mensche op aarden de quade gheneghentheyden gantselyck uyt zich te verdryven
16 Zo die andere ons zulcken bewysreden voorwerpen willen wy zullen tzelve voor ghoed ende van waarden maar den ghenen die zulx zegghen vol vermetele hovaardije moeten houden te wezen Maar wat verzekertheyd moghen zy ons voortbrenghen om ons te doen gheloven dat de herten ende den staat van alle menschen op aarden henluyden zo puntelycken* bekent is Is zulx hen niet bekent hoe moghen zy weten zwyghe* wy gheloven dat zy die alderdueghdlyckste menschen op aarden zyn Moghen zy zelf dit niet weten hoe magh tbewys op zulcke hovaardighe ende blinde stutten stuenende vast ende gheloofwaardigh wezen
17 Zoude zulck onbescheyden* bewys van iemands ghewaant ondervinden by yeghelyck gheloof moeten hebben wat zoude dit anders zyn dan of een zwack mensche om te bewyzen dat gheen mensch ter wereld hondert ponden ghewichts vander aarden en magh opheffen sprake alzo Ick en maght niet opheffen daar by blijckt dat het gheen mensch op aarden en vermagh Is dat al een vaste bewysreden
18 Voorts zegghen de laatste noch alzo Laat ons eens nemen na der anderen zegghen dat yemanden tghebreck de gheneghentheyd ende tquade van dronckenheyd of van vraticheyd of van hoerderije toornicheyd of andere zonden zo zy angheboren als den blinden zyn blindheyd of den kruepelen zyn manckheyd is angheboren
19 Zulx dat de ghene die tghebreck van dronckenheyd van vraticheyt van hoerderije etc angheboren zy zo noodzakelyck moet droncken drincken ghulzich eten of hoereren als de blinde moet dolen ende de Kruepele hincken Zalt zulcken Dronckerd Vrate of Hoereerder meer moghelyck zyn om zich derhalven te schamen of daar over te beschuldighen dan de blinde of kruepele zich magh schamen of beschuldighen van zyn dolen of hincken
20 Nadien dan zegghen deze zodanighe luyden gheen ander bewys hier toe voort en brenghen dan henluyder ondervinden twelck niet min onzeker en is dan donzekerheyd zelve ende daar beneven dat zulck huerluyder ghevoelen streckende is tot oneere Godes als of die den menschen strafte om tquade dat zy uyt naturen onvermydelyck moeten doen zo huer meyninghe recht ware ende tot arghernisse der menschen om de zelve doort niet bestaan* van het quade te verdryven dat zy onmoghelyck om doen wanen int quade te doen blyven ja totter dood toe daar inne hartneckelyck te verstyven
21 Zo houden deze dat den menschen gheen zonde noch quade gheneghentheyden onvermydelyck tot quaad doen noodzakende en zyn angheboren zo int jeghendeel niemanden ter wereld de dueghde of zodanighe goede gheneghentheyden onvermydelyck tot wel doen noodzakende en zyn angheboren Maar dat over weder-zyden zo wel de moghelyckheyd vande voors quade als vande ghoede hertstochten den menschen werden angheboren maar gheenssins de hertstochten zelve