Lijst

Compilatiecorpus Historisch Nederlands 1.0 (CHN): narratieve teksten 1575-2000: holland_1723_tenkate_1

<titel>
Voorreden tot den lezer
</titel>
Onder t volvoeren van wijduitgestrekte dingen groeit het Werk dikwijls verre boven verwagting dus is t ook mij in dezen gebeurt hierom agt ik het van nut te zijn dat ik déswegen in deze Voorreden eensdeels eene verantwoording doe en anderdeels eene Aenwijzing hoe men op t kortste zijne nuttigheid daer uit zou kunnen trekken
t Is al vrij vele jaren geleden dat ik mijnen aendacht liet gaen over den aerd en de veelheid onzer Ongelijkvloeyende Verba die bij de Hoofdtijden van Wortelvocael veranderen als BREKEN BRAK GEBROKEN enz tot omtrent 200 stuks welken ik zag dat de Letterkundigen doorgaends Ongeregelden noemden bij de eerste opmerking scheen t mij al toe dat ze dwaelden in zulk een vonnis en na verdere overweging bevond ik het nog klaerder ontdekkende met minne moeite dat niet alleen de Gelijkvloeyende Verba welke bij alle verbuiging dezelfde Vocael behouden als DEELEN DEELDE GEDEELT enz en die alleen bij de Schrijvers voor Regelmatig getelt wierden maer dat ook zelf de veroordeelde Ongelijkvloeyenden eene volmaekte Regelmatige rooij na ijders rang en aerd volgens t Gebruik en zonder eenige verplooying van eigen goeddunken onderworpen waren zulks dat het overige getal der ware Ongeregelden zeer klein en gering bleef Deze gemaklijke vinding die gemeenlijk als ondoenlijk was gerekent noopte mij om te onderzoeken hoe t in dit stuk bij de voornaemsten onzer Oude en nog levende Taelverwanten stond eerst in t Moeso-Gottisch in t Frank-Duitsch en t Hoog-Duitsch en daer nae ook in t Angel-Saxisch en t Yslandsch en bespeurde ik toen dat bij elk hoewel er de Grammatici doorgaends t zelfde quade vonnis streken de Ongelijkvloeyende Verba die de onzen na ijders Dialect-verandering net beantwoordeden even zo geregelden gang hielden als de Gelijkvloeyenden En hier uit ontdekten zig een zekerheid en proef dat ik mijn spoor niet qualijk genomen had en daerenboven bragten deze uitvindingen meer andere beschouwingen voort die den arbeid niet onaengenaem maekten
Vooreerst scheen mij de kennis van deze Geregeltheid vrij gewigtig en van belang niet alleen om dat de Verba meer dan eenig ander soort van Woorden en de Ongelijkvloeyenden veel meer dan de andere Verba in onze Schrijf- en Spreek-tael te pas komen zulks dat onze Sprake bij aldien dit oude voorgeven waer was geweest te jammerlijk ongeregelt zoude moeten geagt worden maer ook om dat dit uitvinden een verdere aenleiding en doorzicht gaf tot een Grondslag eener Geregelde Afleidinge en tot naesporinge op welk eene wijze onze Tael tot hare rijkheid van Woorden gekomen zij
Uit de vergelijkingen dezer Geregelde Ongelykvloeyendheid bij Ons tegen die der andere genoemde Taelverwanten vond ik korte Regelen uit van elks Dialect-verschil En dit gaf mij wederom verdere opening om door zulk een middel onze Gemeenlandsche Dialect voor zo verre die nu van eenige bijzondere Steden verschilt hoewel ze door de oude Taelverwanten word bevestigt en door de agtbaerste Nederduitsche Schrijvers van voor omtrent eene Eeuwe door eenig onderscheid van spelling ook ten deele is aengewezen onder zekere Regelen en op een vasten voet te brengen
Den toegang en doorzicht om de Afleiding die het edelste en verhevenste Deel der Letterkunde is als men die voorzigtig bij der hand neemt op eene meer geregelde Leest te schoeyen vond ik onder t beproeven van deze Ongelijkvloeyende Verba tegen de Oudheid en deze Dialect-regels zoo veel opgeheldert dat ik toen van treê tot treê zo van mijne vordering als van de zeker- of onzekerheid kon oordeelen daer men voor dezen na t mij nu voorkomt in het beste doorgaends onzeker bleef en somwijl het slegtste voor het beste opgaf en aennam
Terwijl ik in het onderzoek en de beschouwing dezer zaken in haren eersten oorspronk nog bezig was en voor mij zelf eenige rouwe schetsen daer van tot ondersteuninge van t geheugen opstelde quamen mij onder de hand ook vele andere Letterkundige Aenmerkingen te binnen daer van ik niets zo veel ik wist bij anderen vermeld vond en waer onder etlijke waren over welken men zig tot roem onzer Voorouderen te verwonderen heeft dat ze zo edele en fijne onderscheidingen in onze Sprake niet alleen hebben naegespoort maer ook dat ze die onder t gemeen konden doen gangbaer worden
Dus groeide allereerst het Werk in t hoofd en op de kladden dog middelerwijle maekten deze Bevindingen beneffens de onderlinge Redewisselingen over deze Stoffe met Vrinden en Luiden van Letteroeffening en Oordeel mij niet ongenegen om van alle deze zaken een netter ontwerp in zulk eene orde op het papier te brengen dat het in gevolge voor de Drukpers en voor t Gemeen zou konnen dienen zo drae mij gelegene tijd en omstandigheden daer toe aenrieden
Hier uit sproot dan onze Eerste Redewisseling van dit Werk die in t korte de voornaemste Aenleiding t Oogmerk en de Beweegredenen dezer onderneminge behelst En om te weten of het onderwerp zo veel arbeid en aendagt verdient dacht mij niet onnut te zijn dat men eens overwoge den Lof der Spraekvoering benevens de Heerlijkheid en waerde van die waer uit dan onze Tweede Redewisseling gevloeit is Maer alzoo wij van gedachten waren gelijk wij nog zijn dat men in t behandelen der Taelgeleertheid de Wetten uit de Gebruiken moet vinden en niet nieuwe naer eigen goeddunken smeden zo was t wel noodig dat er ook déswegen eens aenwijzing wierde gedaen als mede hoe men dan evenwel de Talen beschaven kan t welk de Stoffe van onze Derde Redewisseling geworden is Verder aengezien ons voorgenomene Vertoog der gewigtige Regelmatigheid onzer Tale en de Proeven der Geregelde Afleidingen hare vastigheid en grondslag moesten vinden in de vergelijkinge van t Onze met de genoemde Oude en hedendaegsche Taelverwanten zo scheen t mij nuttelijk toe dat er zo kort mij doenlijk was uit de bekende Historiën en de overgeblevene Stalen van Oudheid een Verhael gedaen wierde van de Volk- en Tael-verspreiding over Europa om daer uit te konnen zien waer uit deze Verwantschap tusschen het Moeso-Gotthisch Frank-Theutsch Angel-Saxisch Hoog-Duitsch Yslandsch en het Onze gesproten is en hoe nae die bestaet dewijl velen der Lezers en mooglijk ook sommige Geleerden in die zaek geene opening genoeg zullen gehad hebben hier uit zijn dan onze drie volgende Redewisselingen namelijk de Vierde Vijfde en Zesde gesproten benevens de twee Bijlagen strekkende de Eerste tot bewijs en tot eene proeve van t beloop van de Verandering en van de Gemeenschap dezer Spraken welk alles ik hebbe verrijkt met eene Landkaerte van de Volk- en Tael-verspreiding over Europa om een gemaklijker en levendiger vertoon aen de zaken te geven en de Tweede Bijlage dient tot een staeltje van de Oud-Deensche Poëzij in de IX Eeuw toen die Volkeren onder alle de Noordelingen de aenzienlijkste figuer maekten
En dewijl de Kennis van de Klanken en elks eigene Letter niet wel kan gemist worden als men de Letterkunde in haren grond wil beschouwen zo vond ik het dienstig eer we tot de Leden der Taelkunde zelf overgingen onze gedagten over de Critique Spelkunde te uitten die wij om alle onnoodige geschillen te vermijden van t gewoone agtbaerste Gebruik onderscheiden houden zonder t Gemeen met het eerste te quellen aentoonende met-een hoe weinig t Critique schoon men het wel genoegsaem op een wiskonstigen voet kan brengen van het reeds gewoonlijke verschillende is latende dit Naeukeurige alleenlijk strekken gelijk het dan ook nuttelijk is en alhier gebruikt word om de wonderbare Physique vorming der Letterklanken te kennen en ter gelegentheid van dat de oorzaek der Klanken en bijzonderlyk die van t Lettermaken benevens den verderen Grondslag der Dialect-kennis na ons vermogen tot aen zyn oorspronk op te graven Hier toe dienen dan onze drie volgende Redewisselingen als de Zevende handelende wegens de Spelkonst de Agtste wegens de natuerkundige oorzaek van t Geluid en de toonverandering in de Zangkonst en byzonderlyk van die der Letterklanken en de Negende behelzende een onderzoek over het onderscheid tusschen de Gemeenlandsche Dialect en die van de Amstel- & Rynlanders en over de zekerheid van t zelve onderscheid beneffens de Regelen tot Redding in de Derde groote Bijlage vervat zijnde onze Vierde Bijlage een Lijst van Dubbel- of Twijfel-zinnige Woorden volgens de Amstel- en Ryn-landsche Dialect
Wijders om onze verdere velerhande Letterkundige Aenmerkingen in een gevoeglyke schikking en elk op haer plaets byeen te hebben vond ik noodig of ten minste nuttig dat ik eene Tiende Redewisseling hier bijvoegde om eene Natuerkundige Ontledinge te doen van de Deelen der Taelkunde in t Algemeen overwegende welk eene plaets die onder onze Denkbeelden bekleeden om daer door te netter te weten wat we denken en wat we schrijven t gene meê t voornaemste doelwit en t nuttelijke van dit werk is sprekende ondertusschen van de Verbuigsaemheid der Naem- en Voornaem-woorden van derzelver Getal en Geslagt en van den innerlijken aert en t onderscheid van zin in de Casus of Valbuigingen als mede van de Verbuigsaemheid der Werkwoorden mitsgaders van het Oud-Duitsche gebruik in het uitdrukken van het onderscheid der Tijden
Hier op hebben we eene Elfde Redewisseling laten volgen om aen te toonen hoe er in onze Nederduitsche Dialect een bijzonder fraeije eigenschap van Declineren plaets heeft bij geen der andere Taelverwanten nogte bij geen van al de Oude nog hedendaegsche Europische Talen zo verre mij bewust is in gebruik en waer van ook geenen onzer Grammatici vermeld hebben schoon ze mooglijk zo wel als alle anderen die eene goede pen in t Nederduitsch weten te voeren van zelfs zonder het gade te slaen dat onderscheid doorgaends zouden opvolgen bestaende dit Onderscheid hier in dat we na de driederhande stijl van schrijven als 1 bij t Hoogdravende of Verhevene 2 bij t Deftige of Statelijke en 3 bij t Gemeene elk eene bijzondere wijze van Declineren hebben waer te nemen * waer van we Proeven bijbrengen met Voorbeelden van een Substantivum en Adjectivum bij een t zij zonder t zij met eenig Artikel Ter welker gelegentheid wij ook handelen van de merkwaerdige kragt en beteekenis der Artikelen of Voorleden om t innerlijke wezen van die wat dieper in den grond te beschouwen waer bij t Vermogen en de Waerde van het wél-accenteren in de Stemleidinge met-één in overweginge komt En ondertusschen verder handelende van eenigen onzer bijzondere Taelgebruiken derzelver Oorzaken en Rede en van der Voorouderen naeukeurigheid omtrent de Zuiverheid der Denkbeelden besluiten we dit met eene aenwijzing van de Oudheid onzer Artikelen en den Oorspronk van die als mede hoe t bij de Oude en Nieuwer Taelverwanten déswegen gelegen is
Onze Twaelfde Redewisseling vervolgt onze opmerkingen over zulke naeukeurigheden rakende de Nomina Adjectiva & Substantiva zo ten opzigte van t oude als hedendaegsche gebruik die de vorige Grammatici of overgeslagen of bij misgreep voor Ongeregelt hebben aengezien Verder na gesproken te hebben van ons Character van den Pluralis gaen we over tot het Onderscheid van t Genus onzer Substantiva derzelver Regelen Bestendigheid en merkwaerdige Oud- en Egt-heid van deszelfs grondlegging vestende deze zekerheid niet slegts op t gebruik van dezen of genen agtbaeren Schrijver van de voorgaende Eeuw maer op een bewijs dat het dusdanig onder onze oudste Taelverwanten al gegrondvest is geweest waer toe we eene Vijfde Bijlage hier hebben bijgevoegt zijnde eene Geslacht-toetse van ruim 750 onzer Substantiva ter Proeve gestelt tegen het oude Moeso-Gotthisch Angel-Saxisch Frank-THeutsch Hoog-Duitsch en Yslandsch Behalven dit hebben we ook ten einde dezer Redewisseling aengetoont hoe onze Nederduitsche Voorvaderen met zeer veel schranderheid een zeker gebruik hebben weten in te voeren dat sommige Composita het geslagt van t agterste Lid volgen en sommigen niet eene Waerneming die aenwijst dat het gene bij gebrek van vereischte onderscheiding voor ongeregelt wierd aengezien egter wel beseft zijnde onder t Regelmatige en te mets van t allerfraeiste te houden is
En aengezien de Pronomina hunne opmerking wel waerdig zijn vermits ze telkens te pas komen zo vond ik noodig dat werkelijke stuk wat nader uit te halen dan t bij anderen gedaen was en dat met eene gelijke onderscheiding na de verandering van Stijl gelijk te voren bij de Nomina geschied was waer toe dan onze Dertiende Redewisseling strekt hebbende ik wijders om de uitgebreide stoffe in een korter beslag bij-één te konnen zien eene herzameling van die Pronomina in onze Zesde Bijlage daer agter gevoegt
Eindeling vervat onze Veertiende Redewisseling het overige onzer Aenmerkingen loopende op de innerlijke kragt van ons hedendaegsch uitdrukken van de Tijden der Verba waer onder ook iet merkwaerdigs volgt nopende het verschil tusschen onzen Infinitivus Rectus en Obliquus gelijk mede belangende ons keurlijk onderscheidene gebruik van t Voorzetsel GE- bij onze Præterita Participii
Tot dus verre verkozen we deze Stoffe te verhandelen bij wijze van Redewisselingen om de tusschen-invallen en uitweidingen beneffens de zwarigheden en Redewikkingen rakende mijne eigene bedenkingen of nopende het gene onder t gesprek met mijne Vrienden mij voor-
quam te beter hare plaets te kunnen geven
Dog toen deze Beweegredenen vervielen hebben we onze Verhandeling van de Regelmaet en Rangschikking der Verba in kleine Hoofdstukken afgedeelt meldende het Eerste van t belang en nut van de kennisse dezer Regelmatigheid doende met-één verslag van de Schriften waer uit wij de Voorbeelden dezer Oude en Verwante Talen hebben bijeengezamelt Bij het Tweede Hoofddeel tot het Agtste daer onder begrepen vind men de Regelmaet en Rangschikking van onze Nederduitsche Gelijk- en Ongelijk-vloeyende Werkwoorden Bij het Negende Hoofddeel tot en met het Vijftiende vind men t zelve in t Moeso-Gotthisch de Rangschikking dezer Verba hebben we al vertoont gehad in ons vorig uitgegevene Werkje van de Gemeenschap tusschen de Gotthische Sprake en de Nederduitsche dog de Regelmaet spaerden we toen voor dit vollediger Werk t gene het vorige nu tot zijne nuttigheid kan overbrengen De Zes volgende Hoofddeelen vertoonen hier de Regelmaet en Rangschikking der Verba in het Frank-THeutsch De Vijf daer aen volgende volbrengen t in t Angel-Saxisch Hier op komen er Zeven voor het Hoog-Duitsch En nog andere Zeven voor de Rangschikking in het Yslandsch Uit alle welke Overeenkomst te bespeuren is dat de Geregeltheid dezer Ongelijkvloeyenden al van overoude tijden af zelf voor de Verspreiding der oude Tael-gezusters name-lijk die der Noordsche of Kimbrische en der Oud-Duitsche Stam-huizen t gene men wel 3000 Jaren te rug mag begissen zeer vast in t gebruik gegrondvest geweest en tot heden toe onverwrikbaer gebleven is Men zou egter dunkt mij onze vorige Letterkunde-makers te kort doen als men hen allen van slofheid of gebrek van Oordeel en Vinding verdacht hield om dat ze deze stoffe schoon nu bij de uitkomst het gewigtigste onzer Taelkunde geworden zo gebrekkig gelaten hebben dewijle mooglijk de meesten met andere gewigtige bezigheid beslommert zijn geweest behalven dat ook aen weinigen de vereischte ruimte van tijd tot zulk een onderzoek beneffens de noodige Boeken der Oudheid die het timmerhout tot dit Gebouw verschaffen moesten heeft mogen gebeuren waerom ook ik voor mij geen deel zoek in zulk een beschuldiging
* Ten besluite van dit Eerste Deel dacht ik het ook den Lezer niet ongevallig te zullen zijn zo ik agter het zelve tot een toegifte liet volgen eerstelijk eenigen onzer geringe Aenmerkingen omtrent de Land-Vriesche Dialect en hare Verba en ten andere De CXXVI Waernemingen op de Hollandsche Tael van onzen grooten Letterheld Pr Csz Hooft zo als ze mij van goederhand zijn medegedeelt welke omtrent zes mael zo groot zijn als die genen die de Heer Hoogstraten bij zijne Aenmerkingen over de Geslachten Ao 1700 en 1710 uitgegeven geschikt heeft gehad voor welke Geslagtlijst zo van deze vorige Drukken als van den derden van dit jaer 1723 elk onzer Taellievenden zo ik geloof in zijn herte met mij hem dank weet Dit Hoofdsche Schetswerk is van t eerste dat mij voorgekomen is t welk mijnes agtens uitzicht had op het Verhevene Deel onzer Letterkunde hoewel er van t voornaemste de Rede en Regels ontbraken waerom ik ook al in t begin van deze Tael-oeffening kortelijk mijne Aenmerkingen daer nevens of er onder gevoegt heb gehad
Ondertusschen is het mij niet onaengenaem geweest na ons onderzoek dezer Taelstoffe te bevinden dat het gemeene zeggen van daer is geen Regel zonder exceptie bij onze Tael geene proef meer kan houden alzoo de Uitzonderingen zo schaers zijn geworden en na de rijklijkheid der gevallen te rekenen genoegsaem als tot niet zijn versmolten
Nu geraekten we tot aen het Tweede Deel van onzen arbeid naemlijk het onderzoek van den Oorspronk der Woorden onze Twee Proeven meen ik van een Geregelde Afleiding hebbende beiden geene andere Stamboomen tot onderwerp dan de Ongelykvloeyende Verba de Eerste namelijk
onze Eigene die daeglijks nog in gebruik zijn met bijvoeging van elks Mede-voorbeelden zo als die bij de meergenoemde Oude en Nieuwer Taelverwanten zig vertoonen terwijl de Tweede Proeve spreekt van zulke Ongelijkvloeyenden die schoon bij ons reeds verloren of versleten zijnde ik egter onder die Verwanten gevonden en volgens yders Dialect daer uit herstelt heb waer van ook doorgaends onder ons nog overige Takken zig opdeden die buiten zulk een naesporing onmooglijk tot elks egten Wortelstam te brengen waren Maer op dat men wete welk spoor wij in dit groote Woorden-woud hebben gezocht en ingeslagen zo vonden we goed om twee Verhandelingen van den Grondslag dezes Werks vooraf te laten gaen welker Eerste vermeld van de Waerdigheid en Vrugt eener Geregelde Afleidinge als mede van ons Oogmerk de vereischte Voorzigtigheid en de Middelen tot Vordering gelijk ook van de Re-denen waerom we de Ongelijkvloeyende Verba boven anderen tot het onderwerp onzer Proeven verkiezen mitsgaders wegens t onderscheid der Dialecten de Overdragt van Zin de Euphonie en meer andere zaken strekkende onze Tweede Verhandeling eensdeels tot aenwijzing van t belang van de Kennis der Woord-ontledingen en het fraei-sprekende onderscheid tusschen onze Toevallige en de Wortel- of Zakelijke-Deelen van een Woord en anderdeels om naektelijk te ontleden de gewigtige en streekhoudende Verandering der Letter-Klinkers na de schikking van elks eigene Classis alzoo men ten opzigte van de Vocael-wisseling uit de Werkwoorden van de eene Classis tot die van de andere niets ter wereld besluiten mag nogte kan met eenige Voorzigtigheid en tot te meerder zekerheid hebben we dit alles gesterkt met de Oude en Hedendaegsche Taelverwanten Een onderzoek dat niet geschieden kon bevorens het uitvinden van de Regelmaet en Rangschikking der Verba zo bij Ons als bij de andere Vermaegtschapten waerom ook niet te verwonderen is dat men tot nog toe een goeden Grondslag van Geregelde Afleiding gemist heeft gehad En op dat men de Woorden te netter verstae hebben we in deze tweede Verhandeling ook eene Ontleding van de toevallige Voor- en Agterleden daer by gevoegt om zo verre ik t nasporen kon derzelver innerlyke kragt en dienst te kennen en te doen kennen
Aldus hebben we ons van de Verouderde en Hedendaegsche voornaemste Taelverwanten bedient om onze eigene Spraekkunde Licht en Vastigheid by te zetten en tevens het Gewigtigste zo wel van de Talen dier Verwanten als van de Onze in een klaerder dag gezet ter beproevinge van ijder en behalven dat we meestal spreken van t gene onze Voorgangers voorbij-gingen zo heeft ook t onze gestadig het Verhevene Deel in t oog om niet alleen vooreerst de Regelen van het Agtbaerste Gebruik uit te vinden maer ook om daernae de duisterschijnende Oorzaeken en Redelijkheid van die Gebruiken nae te speuren In zoo verre dan is dit ons Onderwerp en deze Behandeling ten eenemael nieuw en niet gering van belang en van moeite De Liefhebbers van Oud en van Nieuw vinden beiden hier Stof Oud is het Timmerhout der Taelverwanten en Nieuw bijna al t gene er van gebouwt is Egter zouden er wel eenige Zaken buiten mijn kennis bij anderen ook te vinden in dit ons Werk konnen ingeslopen zijn alzoo de zuinigheid op tijdverlies mij doorgaends wanneer ik bij andere Schrijvers niet en vind dat ik zoek inwendig als met zweepen drijft om te haesten in t doorbladeren Indien er dan zulk iets alhier zig vertoonen mogte zo * zal het tot bevestiging van waerheid kunnen verstrekken als we overeenkomen en tot eene Proeve van onderzoek als we verschillen Ondertusschen zal t geen wonder zijn indien men mij in al dien nieuwen en ongebaenden weg te bewandelen te mets wat zeg ik te mets ja dikwijls in eenige struikeling of afdwaling vervallen mogte bevinden dewijl van mijne menschelijkheid veel eer dat te verwagten is dan het tegendeel te meer om dat ik minst op t geringste denkende mijn ernst en wakend oog allermeest heb uitgestrekt tot het doelwit van het Werk om den Grondslag wel te leggen op dat de Hoofdzaek niet vergeefs zij schoon de drift om gedaen te hebben wel oorzaek zou kunnen geworden zijn van verzuim in het toezien en uit- of over-schrijven der aengetrokkene Voorbeelden of oorzaek van eenige onrijpheid in gissing of besluit hoewel ik doorgaends getragt heb liever t Zeer-waerschijnlijke onder een Stijl van Gissing dan de Gissing als een Waerheid voor te dragen en met-één ondertusschen de mate van min of meer waerschijnlijkheid door eene of andere bewoording van hachlijkheid aen te duiden
Sommigen die zo angstvallig zijn in onze Moedertael dat ze zig nimmer van een Uitlandsch woordtje durven bedienen in schijn als of er de waerdigste roem onzer Sprake meê te gronde ging zullen mogelijk geërgert zijn dat ik de Konstwoorden niet altijd in Nederduitsche Benamingen maer doorgaends met hunne van ouds bekende en bij alle Geleerden gebruiklijke Basterdnamen uitdruk Dog niet zonder gewigtige redenen is dit geschied zijnde de eere onzer Tale in dezen gantschelijk niet verkort dewijl ik meestal op de eene of de andere plaets eene Vertaling daer neffens gevoegt en alzoo aengetoont heb gehad hoe handelbaer en rijk onze Sprake ook in dat stuk is gaende dit vermogen zelf zo verre dat men velerhande Vertalingen daer van doen zoude konnen en ook reeds al eenigermate gedaen heeft zulks dat ook daer in onze Nederduitsche Letterkundigen elkander ongelijk zijn geworden door welke Ongelijkheid het vertaelde te minder een bestendigen doorgang heeft konnen vinden En overmits uit rede van ongewoonte die jong-tijdsche Konst-Namen hoe fraei de vertaling getroffen mogt zijn egter dikwijls tegen alle Gevoeglijkheid aen meerder aendacht vereischen om hen dan om de zaken zelf te verstaen zo meende ik dat nieuwe bedenkingen door ongewoone Benamingen te willen beduiden een ontijdige netheid was die t oogmerk van gemakkelijk te berigten om verre stiet Nieuwgeborene kinderen of die even eerst leeren gaen zijn bequamer om te vermaken dan om te onderwijzen als ze manlijke vastheid zullen gekregen hebben zal ik de Eigene voor Bastaerde verkiezen Welk een Vorst welk een Staetsman of Huisvader zal schroomen zig van een welbekenden Uitlander te bedienen zo lang hij nog geen Inboorling heeft die hem even vorderlijk zij Vreemd dat meerder dienst doet als eigen behoort niet verschoven te worden dat nut is is niet basterd of ontaerd
Wyders hoewel ik my niet beklage over de moeite van dit werk vermits ik in t schryven zo wel als in andere zaken niet gaerne losselyk by de gis werk maer begeerig ben te weten in hoe verre t goed of quaed zy t gene ik doe welk weten ik zonder zulk een onderzoek in dit stuk niet wist te bekomen egter ben ik niet verkuist met het grootelyks uitdyën van dit werk in weerwil van de Kortheid die ik zeer yverig en moochlyk al te zeer beminnende alhier in alles zo veel betragt heb als my dacht dat behoudens de behoorlyke klaerheid in al deze nieuwe verhandelstoffe bestaen kon In deze Kortheid daer ik van spreke zie ik niet op een afgebroken Styl welken ymand zo hy slegts een week lang zig daer in gewenne ligtelyk bekomen zou nogte ook niet op zulk eene bekorting van Woorden dat er geen van die vergeefs maer elk of tot de Zaek of tot de Leiding van goeden dienst zij want dit hoewel het loffelijk is hangt meest van een goed oordeel af maer op zulk een kort schrijven waer bij hoe volledig en min afgebroken de Reden schijne egter de zaken zelf zodanig onder hare veelheid zijn uitgekozen dat alle andere van minder belang genoegsaem als van zelf daer uit volgen en dat men zig niet of niet dan kortelijk met het minst gewigtige ophoude dog allermeest en nadrukkelijkst met dat gene dat tot het groote oogmerk de voornaemste vordering kan doen zulk eene schikking schifting en scheiding zulk eene Bekorting van Zaken vond ik dat mij moeilijker viel en meerder tijd vereischte dan alle andere Lankheid en hierom zal t mij niet verwonderen zo ik om de ongemeenheid der zaken vooreerst nog te kort van beduiding en over vijfentwintig jaren om t bekent zijn veelligt te overtollig zal bevonden worden Onze twee Proeven van de Geregelde Afleiding die t grootste deel van dit gantsche Werk beslaen en een groot Aflei-Woordenboek of Lexicon Etymologicum in zig vervatten niet alleen van omtrent 20000 onzer Nederduitsche Woorden maer ook van nog omtrent 20000 Woorden onzer voornaemste Taelverwanten zo Oude als Hedendaegsche namelijk M-Gottische Frank-THeutsche Angel-Saxische Hoog-Duitsche Yslandsche enz zijn mij wel het meest ontschoten ter zake van de onverwagte Veelheid der voorkomende Takken niettegenstaende we hier toe niet meer als de omtrent 200 onzer dagelijksche Ongelijkvloeyende Verba en de nog omtrent even zo ** veel Versletene en uit de Oudheid herstelde voor oorspronkelijke Wortelstammen gebruikt hebben en niettegenstaende wij doorgaends onzes agtens niet dan van de aenmerkelijkste woorden aengehaelt en met dat agterste gedeelte t welk bij elk met de Letter H begint nog vrij wat korter dan bij t voorste omgesprongen hebben om dat mijne Verlangst na den Eindpael zo merkelijk toenam egter vertroost het mij in deze grootheid dat de uitgebreidheid dezer Afleiding den Lezer tot geene bezwarenis kan strekken dewijl deze Proeven in dezelfde orde als een Woordenboek gebragt zijn en daerom geene verder agtereenlezing vereischen als volgens ijder Woords verhandeling en de betrekking die het tot zijn Stam heeft
Ik heb het Voorhoofd van dit Werk met den naem van t Verhevene Deel der Nederduitsche Sprake laten pronken zo wel om dat het Lezers onderstelt die eenigsints Latijn kennen en niet onkundig zijn van t gene te voren uitgegeven is door anderen als om dat er de Oorzaek Geregeltheid en Redelijkheid der Gebruiken word onderzocht en naegespoort op een naeukeuriger wijze dan dat Schoolkinderen daer van kunnen oordeelen Dus hebben alle Konsten en Wetenschappen hare trappen en elk van die haer Verhevene Deel Egter heb ik ook dit slegts eene Aenleidinge tot die Kennisse genoemt vermits er op verre nae nog niet alles verhandelt is en er voor andere Liefhebbers nog vrij wat overblijft om dat spoor te vervolgen of een korten en beter te mogen zoeken en vinden t ys is nu voor hen gebroken van de meeste moeite en tijdverlies zijn ze ontheft ze kunnen met vrye en onbelemmerde gedagten de Bijzonderheden beredekavelen schiften en uitschieten of vermeerderen meer dan ik die in t eerste naesporen van dien nieuwen weg op het oogmerk en doelwit moest ** blijven star-oogen om t zelve niet te verliezen waer door ik minder na mijne voeten kon omzien om het struikelen te voorkomen
 Zie daer een Verhael van den aengroei dezes Werks en een verslag van de wijze onzer Verhandeling Dog nu valt er nog te zeggen hoe niet tegenstaende ijder onzer Veertien Redewisselingen in een of twee uertjes te doorlezen is en de Bijlagen met de gemelde Proeven van Afleiding t groote beslag uitmaken egter met het minste tijdverzuim de Vrugten daer van te trekken zijn voornamelijk ten dienste der gener die t best hier van zouden konnen oordeelen in welke aenwijzing ik volgens t reeds gemelde niet te zien heb op gantschelijk Ongeletterden of ook op zulken die met het schrijven in t Nederduitsch niet of luttel te doen hebben of die zig andersints met een blinde naevolging van anderen of een gewoonen slenter konnen genoegen maer op de zulken die bij t gene ze doen gaerne weten op welk een zekerheid hun doen zijn grondslag heeft onder welken er zijn die van wegen hunne verdiensten in een gedurige beslommering en bezigheid met zaken van belang zijnde geene vrije ueren hebben om zig in iet minder gewigtigs lang te verledigen en welken ik egter wel allerliefst behagen zoude alzoo ik eenigen mijner voornaemste Vrienden welker oordeel ik hoog in waerde houde daer onder te tellen heb Hierom wenschte ik wel hen op t kortste eenen weg te kunnen aenwijzen om met de minste tijd-schade een overzicht van t Werk tot hun genoegen te doen hebben Egter dewijl de keure van Beschouwing en smaek verschillen konnen zo dunkt mij dat ik niet voorbij kan van hen aen te raden de Korte Inhouden die voor ijder Deel geplaetst zijn allereerst na deze Voorreden eens te o**verlezen op dat elk uit alle die geregten verkieze t gene daer hij den meesten trek toe heeft Maer overmits ijmand anders van buiten komende onder dit gantsche nieuwe ontwerp bezwaerlijk oordeelen kan welke Gebinten Zuilen en Cieraden de voornaemste van dit Gebouw zijn zo had elk wel eenig bezonder geleide na zijne bijzondere keure geschikt in dezen noodig Hij die wegens den Lof der Sprake benevens de Waerde en Heerlijkheid van die bij zig zelf ten volle gerust is zou onze Tweede Redewisseling konnen overslaen Die overtuigt is dat men in t Letterkundige de Taelwetten moet vinden en uit de Gebruiken opmaken dog niet uit eigen goeddunken nieuwe mag smeden en die met eenen kundig is hoe men dés niettemin de Talen beschaven kan zoude ook onze derde Redewisseling mogen voorbijgaen Die t Gebeurde wegens de Volk- en Tael-verspreiding over Europa onderzocht heeft gehad en daer uit geleert welke onze voornaemste Taelverwanten zijn en hoe nae het Moeso-Gotthisch Frank-THeutsch Angel-Saxisch Hoog-Duitsch en Yslandsch aen ons Nederduitsch in afkomst bestaet zoude meê het lezen van de Vierde Vijfde en Zesde Redewisseling konnen missen zo hij slegts eens overzag de daerbij volgende eerste Bijlage die kort is en een algemeen overzicht van de Verandering en Gemeenschap der Europische Spraken vervat hoewel ander-sints de eerste Zes Redewisselingen de meeste verandering van stoffe hebben en een stoffe niet van t minste na allemans gading
Wijders die gene dien t nooit te pas zou konnen komen of hij t Critique van de Daeglijksche Spelling en de Gemeenlandsche Dialect van de Amstel- en Rijn-landsche wete of wiste te onderscheiden en of hij kundig zij van elks waerde en nuttigheid gelijk ook die gene dien de Natuerkundige Beschouwing over de Lettervormingen en de Oorzaek en t verschil der Klanken in Zang- en Spraek-konst te afgetrokken en ** te moeilijk in t naedenken mogte voorkomen de zulken zouden zig ook niet behoeven te bemoeyen met de drie volgende Redewisselingen namelijk de Zevende Agtste en Negende nogte met de zeer groote Bijlage No 3 behelzende de Regelen of Aenmerkingen tot redding in t gemelde onderscheid van Dialect hoewel buiten dat deze drie Redewisselingen niet voor de verdrietigste te rekenen zijn ter zake van hare rijkelijkheid en verandering van stoffe en vermits men van die groote Bijlage slegts de korte Regelen zonder elks onderhoorige Lijsten noodig zou hebben te lezen Niettemin om te weten op welk een Zekerheid het rust dat zulk een onderscheid tusschen EI en Y en éé en EE en óó en OO als behoorende tot onze Gemeenlandsche Dialect gerekent word zo zoude het Lezen onzer negende Redewisseling voor gewigtig mogen geagt worden hoewel mooglijk sommigen mijner Medeburgeren die even gelijk t in andere Steden toegaet de Uitsprake hunner Geboorte Stad doorgaends voor de beste agten niet gemakkelijk verzwelgen zullen konnen dat een Mede-Amsterdammer tot roem van der Maeslanderen Dialect boven de Onze in dit stuk alhier zulke bewijzen en zekerheid bijbrengt die nooit van hunne zijde gegeven waren nogte ook gegeven konden worden zo lang ze niet even als ik de Oudheid doorkropen hadden dog in t Onderzoek van Waerheid past geen aenziening van Personen nogte verblinde eigen-liefde tot zijnen Medeburger en wie is er van hen dien t meerder raekt als mij zelf
Van het gene in onze vijf overige Redewisselingen noopende t Verhevene onzer Taeldeelen in t Algemeen en van de Declinatien & Conjugatien ter beschouwing is ingebracht kan ik niet wel aen ijmand die van t oorzakelijke redelijke en geregelde eenig verslag of denkbeeld verkiest te hebben raden om iet over te slaen t en ware het om de in**spanning van aendacht te vermijden onze Verhandeling mogte wezen van de Artikulen of Leed-woordtjes in de Elfde Redewisseling of van de Pronomina in onze Dertiende schoon een en andere stoffe van geen klein gewigt is voor zulk een die de naeukeurigheid bemint in het kennen der zaken en in te weten wat men doet
Onder de volgende Regelmaten en Rangschikkingen der Verba zijn die van t Neder-Duitsch al te gewigtig om dezelve niet ernstig te overwegen te meer om dat daer van het Vertoog zo klein van bestek is De verdere Regelmaten in het Moeso-Gotthisch Frank-THeutsch Angel-Saksisch Hoog-Duitsch en Yslandsch zoude men om te minder verlet te worden snelder mogen overzien en t genoegsaem agten als men daer uit slegts een denkbeeld gevat hebbe op hoedanig een Leest die schoeyen en hoe gelijkvormig aen t Onze de Ongelijkvloeyende Verba bij al die Oude Taelverwanten zig vertoonen zijnde dit denkbeeld van te grooter belang om dat ons volgende gebouw van de Afleiding op deze Kennisse gevest is
Dog is er ijmand die gantsch geen vermaek neemt in het stuk van de Afleiding of het Etymon der Woorden om dat hij uit hoofde van de voortijdsche onzekere behandeling een weerzin tegen die Stoffe heeft opgevat gelijk het mij zelf bij na gebeurt is geweest alvorens ik onder dezen arbeid een doorzicht van geregelder behandeling meende gevonden te hebben dien heb ik geene verder tijdspilling af te bidden dan dat hij slegts onzen Grondslag van Geregelde Afleiding op zijn gemak overleze en overwege bij aldien hem dan dezelfde weerzin tegen die stoffe nog bijblijft zal hij zig in de twee volgende Proeven niet vergeefs behoeven op te houden Maer ingevalle hem dit grager maekt om tot de Proeven zelf te treden zo behoeft hij nogtans geen meerder tijd daer in door te bren**gen dan t hem zelf behagen zal gemerkt yder Ongelykvloeyend Verbum met zyne Takken in t byzonder is afgehandelt zonder dat het eene van het andere afhangt zynde ook elk Wortel- of Zakelyk Deel dat in onze Tael van yder gemakkelyk te kennen is vermits het altoos den accent- of klem-toon ontfangt na den rang van t A-Bee geschikt en daerom elk woord waer van gehandelt is zeer gereedelyk nae te zoeken als men voor t begin daer van rekene de eerste Letter van het Accent- of Zakelyke-Deel Egter vertrouw ik dat eenigen myner Vrienden niet ongaerne een aenwyzing hebben zouden van een stuk of twee der voornaemste Stamboomen uit yder Proeve om er een Denkbeeld uit te vormen van deze Afleiding en dan verder na lust en tyds gelegentheid op te zoeken t gene men in gevolge verlangen mogte Dog schoon ik uit deze menigte bezwaerlijk de besten kan uitkiezen egter meen ik dat voor staeltjes van t Werk mogen verstrekken onze Verhandelingen van t Worteldeel of of of of of in de I Proeve en die van of of in de II Proeve en zo de Lust in die stoffe hier door opwakkert kan men ook overgaen tot de Worteldeelen en allen in de I Proeve en en allen in de II Proeve Of is ymand vermaekt met woorden van Natuer- of Zede-kundige beschouwing of zulken welker uitlegging eenig berigt van Oudheden Gewoontens of Aert onzer Voorvaderen medebrengt die keere zig verder tot ons Worteldeel ** en allen in onze I Proeve en & allen in de II Proeve
Dit was het dat ik ten dienste mijner Vrienden tot bekortinge te berigten had
Dog eindelijk zal ik ten besluite hier nog bijvoegen dat men t niet wel treffen zou wanneer men t aen wispeltuerigheid toeschreef als men te mets in dit Werk ontmoeten mogte dat ik mij nu van deze dan van gene der onverschillige Taelgebruiken bediene t is dikwijls met voordacht geschied om mij vrij te houden daer de natuer mij in vrijheid laet En hij die zig verbeelden mogte dat dit Werk of eenig Lid daer van geschreven ware om aenhang te maken of dezen of genen afgezonderden trant van schrijven te begunstigen of door te dringen zoude zig gantschelijk vergissen dewijl t niet anders moet aengezien worden als een enkele voorstelling of verhael der zaken zo als ze mij in t onderzoek en de overweginge derzelven zijn voorgekomen ik heb de Tael als een Heiligdom van t Gemeen geschat daer ik nogte niemand eenig bevoorregt eigendom aen heeft en daerom getracht de Tael-wetten te vinden en niet naer eigen goeddunken te verzieren en dat alles zonder eenig opzicht van personeel gezach en zonder oogmerk ook van ijmand anders te berispen als zijnde mij ten eenemael onverschillig hoedanig elk verkiezen mogte zig van zijne Tael te bedienen en zijne gedachten voor te dragen Komt er egter een gelijk veelligt gebeuren kan die dezen arbeid met een vittend en berispend ooge meent *** in te zien die zal zo hij te regt daer van oordeelen wil zig verpligt bevinden om zonder overslaen en niet zonder herlezing alles net en bedaerdelijk te wikken en te overwegen zoo geketent is dit gantsche beslag Indien ik dit mijn Werk bij een Jongeling mag vergelijken kan ik zeggen dat ik met hem versproken ben om ten minsten wel tien jaren lang hem zig zelf te laten verantwoorden eer ik indien immer dewijle zulks niet ligtelijk te verwagten is met voorspraek hem te hulpe kome die t meeste met hem omgaet zal hem best kunnen verstaen t is te veel van Oud en Nieuw dat hij spreekt om de kragt en zekerheid van zijn gezeg ten eersten zo te vatten hoewel zo ik gisse deze Jongeling wel Letterkundigen ontmoeten zal die onder t verkeeren met hem drae genoeg zullen zien en denken dat ze haer eigene Tael minder kenden schoon meer bezaten dan ze wisten dewijl t agtbaere Gebruik hier de Grondslag der Verhandeling is Ondertussen bid ik den Lezer geene verdere onpartijdigheid af dan hij zig zelven nuttelijk oordeele wenschende met eene dat niets van t gebrekkige in t mijne bij ijmand ingang moge vinden