Lijst

Compilatiecorpus Historisch Nederlands 1.0 (CHN): narratieve teksten 1575-2000: holland_1730_huydecooper_1

<titel>
Voorrede tot den Bescheiden leezer
</titel>
Beide goed en kwaad zouden wij u in overvloed konnen zeggen van dit tegenwoordige Werk maar omdatwe het tweede niet willen aanroeren zullenwe ook van het eerste zwijgen het welk deeze Voorrede niet weinig zal bekorten Daarenboven zultge in de Aantekeningen zelfs somtijds wel iets ontmoeten dat mogelijk beter in eene Voorrede zou gepast hebben doch schoon wij het waardig oordeelden eenmaal gezeid te worden wij konnen echter niet goed vinden om het hier te herhaalen
Maar opdat gij een begrip moogt hebben van den oorsprong van dit werk dat uit kleine beginselen tot zulk een grootte is opgewassen zo weet dat wij het geschreeven hebben zonder oit een voorneemen gehad te hebben om het te schrijven Noit zouden wij er aan gedacht hebben zo de Boekverkooper die nu allang onder de dooden gerust heeft niet was te raade geworden om een nieuwen druk van Ovidius aan te leggen Uit veele Aanmerkingen die wij voorlang over onze Moederlijke Taale en Vaderlijke Dichtkunst bij ons zelfs gemaakt doch voor t grootste gedeelte noch noit op t papier gebragt hadden dachten wij er eenige weinigen te voegen achter deez nieuwen druk Na veel geschreeven en herschreeven en de ruimte der stoffe ten ruwsten afgemeeten te hebben beslooten wij om ons zelfs eenigerwijze te bepaalen onze Aantekeningen niet verder te doen uitweiden dan over de twee eerste boeken van vertaalinge Met dat inzigt zonden wij het Eerste boek onzer Aanmerkingen ter drukpersse op den zelfden tijd dat wij het Tweede begonnen te schrijven Dit bestek door ons voldaan en den voortgang des druks door sommige toevallen gestremd zijnde noodigde ons de ledige tijd en te gelijk onze eigen lust om verder te gaan zodatwe eindelijk over de gestelde paalen heentraden en onzen weg vorderden zonder te weeten hoe of waar wij zouden belanden In t kort het heeft ons mogen gebeuren zolang meester van onzen tijd te blijven tot wij die ons eerst bepaald hadden met het Tweede boek ook het Vijftiende hadden ten einde gebragt Besef hieruit dat dit gansche werk in een zelfden tijd geschreeven en gedrukt is Hierdoor zijn wij zelfs vervallen op een klip voor de welke wij anderen zo dikwils gewaarschouwd hebben dat is datwe ons werk hebben uitgegeeven zonder het genoegsaam te beschaaven Wij zelfs veroordeelen dit en mogen daarom wel lijden dat ook gij het veroordeelt doch het is geschied en was niet te herdoen zonder al het gedaane ten vuure te doemen tot welk hard vonnis wij somtijds wel eens overhelden maar echter noit hebben konnen besluiten te minder omdat er noch zachter middelen om het gemelde gebrek zo niet te vervullen zekerlijk te gemoet te komen voor handen waaren Vooreerst door het naauwkeuriger overweegen beschaaven en in orde brengen van het geene noch ongedrukt was Ten tweeden door het herdrukken van sommige bladen waarin wij de grootste onbeschaafdheden ontdekten Ten derden door het aanwijzen der noch overgebleeven mistastingen die eenigszins zaakelijk zijn in de Bijvoegsels en Verbeteringen die gij kunt vinden achter dit werk
Voorts zullen wij u omtrent onze behandeling in t gemeen dit eenige mededeelen Schoon wij eertijds van andere gedachten geweest zijn wij zijn echter door de ondervinding eindelijk geleerd dat niet alleen de doode taalen als de Grieksche en Latijnsche maar ook de leevenden gelijk onze Nederduitsche noodig hebben met voorbeelden van voornaame Schrijveren t zij Nieuwen of Ouden opgehelderd te worden De Voorbeelden der Nieuwen dienen voornaamelijk om een onderscheid te maaken tusschen die woorden en spreekwijzen de welken onze beste Schrijvers met oordeel verkooren en gebezigd hebben en die de welken alleen van den slechtsten hoop gebruikt van de beschaafdsten gemijd worden Maar al zoekende hebben wij ondervonden dat ook doorgaands het slechte en verachtelijke niet dan te veel voorkomt in de schriften der besten en meest gepreezene Om nu ook in deeze laatsten het goede van het kwaade te onderscheiden en op eene overtuigende wijze voor te stellen zijn de Voorbeelden der Ouden ten alleruitersten noodzaakelijk Zelfs de eenvoudigheid van hunnen stijl pleit voor hun en schoon wij al toestaan dat de meeste sierelijkheid der Taale te vinden zij bij de Nieuwen wij beweeren echter als eene onwederspreekelijke waarheid dat de zuiverste gronden moeten gezocht worden bij de Ouden Hoe nader aan den oorsprong hoe verder van het bederf Onder den naam van Ouden begrijpen wij geene ande-ren dan die voor of ten uitersten in het begin der Spaansche beroerten geleefd hebben De reden waarom wij de scheiding tusschen Ouden en Nieuwen in dat tijdstip plaatsen is omdatwe dikwils bevonden hebben dat veele misbruiken en verbasteringen ingevoerd zijn terstond na dien tijd van de welken te vooren nergens eenige voetstappen te vinden zijn
Maar wij komen tot het allervoornaamste en waaromtrent de Leezer mogelijk minder eene onderrichting dan eene verantwoording van mij zal verwachten te weeten de vrijheid die wij gebruikt hebben om den Vader onzer Nederduitsche Poëzije zo dikwils zo onbeschroomd tegen te spreeken en te berispen Doch verwacht van mij niet noch aan den eenen kant dat ik u van zulk bestaan † in eene nederige Voorrede als met geboogen kniën vergiffenis zal smeeken noch aan den anderen kant dat ik u met een groot opgeeven en ijdel gesnork zal zoeken wijs te maaken ‡ dat ik zo goed ben en zo wel geloof verdiene als Wij schu-wen de uitersten overal daar t ons mogelijk is het eerste zoudt gij billijk aanzien voor een bewijs van lafhartigheid het tweede voor een uitwerksel eener zotte laatdunkendheid
Dat wij voornaamelijk genomen hebben tot een voorwerp onzer berispingen is niet met overleg maar bij toeval geschied gelijk gij kunt afneemen uit het geene wij boven wegens den oorsprong deezer Aantekeningen gezeid hebben Maar al was zulks van ons met overleg geschied verre van daarmede misdaan te hebben zijn wij verzekerd dat zulks niet alleen billijk maar ook eenigszins noodig was Zo wij een Schrijver minder dan of wilden ziften gelijk wij deeze Vertaaling van onzen uitmuntenden Dichter gedaan hebben hoe menig is er die nu bij een ijder ter goeder naame en faame staat doch die daardoor zijnen voornaamsten luister zou verliezen en den glans zijner eere zien ondergaan in een nacht van oneere Niet dat het ons ontbreekt aan Schrijveren die buiten deeze twee de toets zouden konnen uitstaan maar daar is er ook die nu met lof gemeld worden en echter niet veel onderzoekens zouden mogen veelen Dewijl nu noch haat noch nijd onze pen bestiert en wij het misbruik wel willende bestraffen zonder iemands eere in het minste te benadeelen door het doen van een kwaade keur hadden konnen uitwerken iets dat wij niet zochten uit te werken zo dunkt ons datwe noit iemand voegelijker zouden hebben mogen berispen dan den Grooten tot wiens lof wij hier weinig zeggen omdatwe ons onbekwaam kennen dien naar waarde uit te meeten en dien ik en wij allen mogen berispen met de uiterste strengheidomdatwe onmagtig zijn ook schoonwe den wil hadden eenen enkelen straal van die schitterende Zon te verduisteren ja schoon de hemel van zijnen lof door een drang van berispingen als dicht op een gepakte wolken betoogen wierdt de glans zijner deugden en de helderheid zijnes naams zou die allen doen verstuiven als een lichten nevel en onbestendigen uchtenddauw
Of moesten wij ons gewend hebben tot zulk eenen die niets te verliezen hebbende veilig berispt ja mishandeld kost worden neen Wij willen wel hier den drek van het goud schuimen daar het goud uit den drek opzamelen maar altijd in den drek te wroeten behaagde ons noit Die ons eene beschaaving der Zedekunde beloofde en ons geduurig ophieldt met het bijbrengen en tegenspreeken van de buitenspoorige gewoonten en ergerlijke zeden van het uitschot des volks wat dunkt u zou zulk een Schrijver voldoen Geenszins de besten zouden hem verfoeien allen zoudenze hem belagchen Eene fout ontdekt in het gedrag eens doorluchtigen Persoons heeft dieper indruk op ons gemoed dan honderd die ons in den gemeenen hoop worden aangeweezen De toepassing is lichtelijk te maaken en daarom laaten wijze aan de over-denkinge des Leezers
Maar terwijl wij spreeken van te berispen zo moet gij ook weeten datwe onderscheid maaken tusschen dit werk en andere vruchten van dien verheven geest Wij ontmoeten hem hier in zijnen ouderdom doch ook die ouderdom is te kennen voor den ouderdom van Virgilius beschrijft ons hoe de Siciliaansche Entellus de overblijfsels zijner voorige sterkte en moedigheid in zijnen ouder[**2r]dom noch in zich bevindende en de snorkerijen van den Troiaanschen Dares die zich voor den strijd den prijs der overwinninge dorst aanmaatigen niet konnende dulden tegen dien gevreesden kampvechter met wien niemand het waagen dorst in het strijdperk kwam en daar hij zijn vijand een fellen slag meende toe te brengen door het missen zijner hand zo lang als hij was ter aarde plofte Daar lag de eertijds onverwinnelijke held maar de hoop der verwinninge niet te gelijk met hem Hij rees weder op verdubbelde zijn moed tastte zijn vijand aan met zulk een geweld dat des zelfs vrienden werks genoeg hadden om hem leevende uit de handen des grijzen verwinnaars te redden en op de vloot te bergen Zie daar een afbeeldsel van ouderdom hij heeft konnen struikelen hij heeft konnen vallen maar de man is noch niet geboren die hem den prijs der overwinninge uit de vuist zal wringen
De Dichtkunst is waarlijk een verheven kunst Daar zij behoorelijk gehandeld wordt verkondigt zij den lof des Scheppers of onderwijst het schepsel op ontelbaare wijzen En om alles met één woord te zeggen hij kan geen Goed Dichter zijn die geen Eerlijk Man is Laaten wij dan wij allen zeg ik die ons den naam van Dichter toeëigenen edelmoediglijk met elkanderen handelen en de Kunst herscheppen in eene Deugd dat is zelfs doen wat wij anderen in zoetvloeiende vaarzen voorzingen Het kwaadspreeken en het vleien zijn twee uitersten die van alle Dichters bestraft en veroordeeld worden en ondertusschen nergens gemeener dan bij het gros der Dichteren in zwang gaan Geen werk zo goed dat niet zijne vijanden en lasteraars geen zo kwaad dat niet zijne vrienden en lofdichters gevonden heeft hierdoor wordt somtijds van min doorzigtigen het goede verworpen het kwaade verkooren Niemand heeft meerder gedaan tot beschaavinge van onze Taal en Dichtkunde dan maar van de ontelbaare misbruiken die de Nieuwen ingevoerd hebben worden er ook veelen in zijne schriften gevonden Die nu in op wien tegenwoordig alle Dichters het oog hebben ook de misbruiken prijst doet die niet het zelfde dat een Vleier doet die de ondeugden van zijn vriend deugden noemt en dus het kwaad in plaatse van het uit te rooien voortplant Die zich vermaakt in kwaadspreekendheid is gelijk aan den geenen die zijnen vijand met vergif van kant helpt maar die zich overgeeft aan de vleierij doet als die vrouw de welke het voorwerp haarer liefde door het verkeerde middel van een toebereiden minnedrank willende tot zich trekken hem daardoor eerst van zijn verstand en vervolgens van het leeven beroofde Langs bijzondere wegen komtmen dikwils ten zelfden val Laaten wij dan herhaal ik noch eens edelmoediglijk handelen en ons allen op zulk een voet stellen datwe zonder eenige verrukking van drift elkanders schriften onderzoeken prijzen dat prijzenswaardig is maar ook met de zelfde vrijmoedigheid belijden en aantoonen waar wij of iemand onzer moge gemist hebben
Laatenwe elkanderen tegenspreeken zonder elkanderen te haaten of te lasteren Laatenwe gezaamelijk overweegen wat wél wat hij kwaalijk hebbe het eerste naarvolgen het tweede verbeteren Die met zulk een geest bezield is zal ook in hem de misslagen als misslagen erkennen zonder hem daarom den naam van 164 en te betwisten en zonder daarom zijne berispers boven hem of met hem gelijk te stellen Het wordt in alle groote persoonaadjen een Deugd gerekend als zij zich van hun minder willen laaten onderrichten het welk niet kan gesteld worden of men moet daarbij stellen dat ook een minder somtijds in staat is om zijn meerder te onderrichten dat zekerlijk op de waarheid gegrond is De Deugden zijn ontelbaar niemand bezit die allen Gij hebt er mogelijk tien en ik één zo zijt gij bijgevolg tienwerf zo deugdsaam als ik en echter kuntge noch van mij leeren wanneer gij die eene deugd die ik bezit ook op mijnen raad wilt toevoegen bij uwe tien anderen Zodat ook dit eene valsche stelling is wanneermen zich inbeeldt dat iemand die eenen anderen of berispt of onderricht daarom juist zich zou laaten dunken wijzer of beter te zijn dan de geen dien hij of berispen of onderrichten durft De een munt hierin een ander daarin uit Wat valt er dan anders te doen dan gezaamelijk onzen gemeenen hof te wieden en onze bijzondere gaaven te vereenen door die elkanderen onderling over en weder mede te deelen Alleen dit doende zullenwe in staat geraaken om met saamgevoegde krachten de Kunst te brengen tot eenen trap nader aan de altijd van ons wijkende Volmaaktheid naar de welke het altoos loffelijk is te streeven schoon t ons onmogelijk is de zelve te bereiken
in Amsterdam den 10 Octob 1729