Lijst

Compilatiecorpus Historisch Nederlands 1.0 (CHN): narratieve teksten 1575-2000: holland_1789_paape_1

<titel>
De verdedigers van Abimelech of Reize door het land der willekeurigen
Eerste hoofdstuk
Eene onverwagte gebeurtenis aan het tolhek
</titel>
Sta sta werd er geroepen zo dra ik nog omtrent twintig schreeden van het Tolhek af was en vermits ik overvloedig tijd had om te blijven staan en ik ook niet wist welke gewigtige redenen er voor dat bevel konden zijn stond ik
Mijn Leezer zal zekerlijk meer willen weeten - en het is mij lief dus aanvanglijk reeds zijn aandagt en nieuwsgierigheid gaande gemaakt te hebben
Dit is een geluk het welk weinig Schrijvers en nog minder Predikanten te beurt valt
De eerste beginnen doorgaans met wijdluftige en sierlijke inleidingen die of zeer weinig betrekking hebben op het onderwerp dat zij behandelen moeten of waarmede de Heeren Schrijvers alleen bedoelen om hunne gaaven van beleezenheid welspreekenheid geleerdheid enz aan den dag te leggen
Niet anders handelt een ervaaren Kwakzalver die ten toneele treedende zijne Toehoorders met zig zelve onderhoud en breed uitweid over de Hoven die hij bezogt en de eere die hij aldaar genooten heeft
Deeze Inleidingen worden veelal of ongeleezen overgeslagen of ter loops ingezien En in allen gevallen de Leezer heeft geen ongelijk want die peen koopt smijt het loof weg - De goede hemel weet of deeze mijne Inleiding niet het zelfde lot zal ondergaan - ten minsten dit verwijt kan ik niet onduiken dat ik een ander berispende dezelfde fout bega en die door bedrog daarenboven bezwaare
De Predikanten zei ik valt het geluk om daadlijk den aandagt en de nieuwsgierigheid te trekken nog minder te beurt - om dat deeze meest allen op éénen toon en met dezelfde woorden beginnen de minsten luisteren er dus na dewijl zij het lesje van buiten kennen - Hunne Inleidingen zijn veelal - Inleidingen - om dat het geen manier en bij veelen zelf eene onmooglijkheid is om zonder Inleiding te beginnen
En zie daar met de twee of drie eerste bladzijden van mijn boek mij reeds eene hoope vijanden verwekt Ik bid mijn onpartijdigen Leezer om over zes of zeven maanden maar eens de beöordeelingen over dit mijn Werk in de maandlijksche Uittreksels van de geestlijke en waereldlijke Boekrichters te leezen welker Schrijvers bij mij voor eerlijke onpartijdige doorzigtige welwikkende welweegende verstandige en godzalige Mannen te boek staan en hij zal verlichter zijn dan nu
<titel>
Tweede hoofdstuk
De reiziger in de uitterste verleegenheid
</titel>
Zo als ik gezegd heb ik stond
Ik had reeds een goede poos gestaan toen er een mannetje uit een huisje ten voorschijn trad dat al mijn opmerking verdiende Hij was kort en dik met een magtig groot hoofd breede bruinägtige nederhangende wangen een groote eenigzins kromägtige Keizers-neus een forsche opslag van oog met één woord - een mannetje zo als men in den ouden tijd den Aristocraat afschetste
Hij trad naar mij toe met een deftigheid waarvan het oogmerk was om mij een beevend ontzag inteboezemen Op een zekeren afstand hield hij stil trok de kop agterwaards stak de borst vooruit en vroeg op een toon die in een zelfden graad als een rollende kogel op een holliggende plank den donder naarbootste
Wie zijt gij
Nooit is mij een vraag gedaan zelf van mijn wijf niet wanneer ik s nagts te huis kwam waarop ik minder in staat was te antwoorden Ik stond even verslagen en verleegen als onze grootvaders die ijverende voor hunne Privilegien gevraagd werdt 'maar wat zijn uwe Privilegien'
Tegen wil en dank moet ik hier een verbaazend stuk agter uit springen ten einde mijn Leezer eene volleedige reden van deeze mijne verbaasdheid te geeven Wij zullen er een nieuw Hoofdstuk mede beginnen
<titel>
Derde hoofdstuk
De waare en eenige reden waarom de schrijver gevlugt is en zijn vaderland verlaaten heeft
</titel>
Voor mijn trouwen had ik bijstere vooröordeelen elk mensch heeft zekerlijk de zijnen maar grooter dan die ik voedde kunnen ze met mooglijkheid niet weezen
Ik zal er slegts drie van opnoemen
Vooreerst met betrekking tot het Kerklijke
Ik dagt dat alle Predikanten Heiligen en zelf zodaanigen waren als zij ons wilden hebben
Ten tweeden met opzigt tot het Burgerlijke
Ik verbeelde mij dat alle Rijken verstandig en edelmoedig en alle Bewindsluiden eerlijk bekwaam en onstaatzugtig waren
Ten derden met opzigt tot het Huishoudelijke
Ik stelde ontwijfelbaar vast dat alle Meisjes en Vrouwen Engelinnen Gelukzaligheeden der aarde Andereïkken enz waren
Het laatste vooröordeel inzonderheid was magtig sterk bij mij Nimmer zag ik een Meisje of ik wierd verrukt van eerbied Dikwijls dagt ik welk een voorrecht voor het Mannendom dat de Godinnen den Hemel verlaaten om ons met hun bezoek te verëeren Zag ik een getrouwd Man - dan kon ik niet anders dan hem benijden - Zo dikwijls ik zijn Huisdeur inkeek verbeelde ik mij niet anders of ik keek even als de Jongens door de spleeten van een Tuinheining regelregt in t zalige Hemelrijk
De getrouwde Mannen zullen op het leezen van deeze periode mij zekerlijk uitlachen - maar laaten zij eens te rug denken toen zij nog Vrijers waren welke verbeeldingen zij zig toen van de Vrouwen gevormd hebben - en welke overéénkomsten zij nu tusschen die verliefde schetsen en hunne vleeschlijke origineelen vinden - doch ik bid hen deeze vergelijkingen niet ten aanhooren hunner Wederhelften te willen maaken
Ik trouwde
Ik ondervond
Ik werd veel wijzer
Ik verviel tot knijzerij
En ik vervloekte mijn vooröordeel
Ik zal hier ter stede geen Leevensbeschrijving van mij zelve geeven Dit is een stuk dat een Boekdeel op zig zelve waardig is en dat ik voorneemens ben in een deftigen sentimenteelen melancoliquen Heldenstijl in twaalf prozazangen met plaaten uittegeeven
De Leezer weete slegts dat ik een koppig brutaal heerschzugtig scherpgenageld en puntiggetand Wijf heb tegen wier woede ik geenzins ben opgewassen
Te vergeefsch had ik Jaaren agter een beproesd om of mijn Wijf te verbeteren of haar kwijt te raaken
De minste ziekte die zij had speelde ik in mijn qualiteit als Geneesheer de Hooplooze ten einde haar medicijnen te kunnen ingeeven die - haar grondwettig herstellen konden
Dus bij voorbeeld toen zij eens een zweerende teen had schreef ik haar bij aanhoudenheid sterke purgatiën fomatieven en zweetdranken voor Ik liet onder haar armen in haar hals agter haar ooren en onder haar voeten sterke Spaansche vliegen leggen Ik liet haar niet anders dan bloempap en dat nog maar zeer weinig teffens eeten Ik verzogt mijn Buurman een hevig geklop tegen de andere zijde van de muur te maaken welken in haar bedstede uitkwam en deed een verschriklijk ratelende bierwagen of mallejan den ganschen nagt door onder mijn glazen voorbij hollen zo dat zij in t geheel niet rusten kon
Hier door werd zij wel ten uittersten zwak maar de booze geest week daarom niet van haar Zo lang zij maar eenige kragten had bezigde zij dezelven om mij te vloeken te schelden en mij de stinkende gewrogten mijner fomatieven en purgatiën naar den kop te smijten
Van alle deeze middelen moest ik eindlijk afzien om dat ze mij te moeilijk en te kostbaar vielen vooral ook om dat ze zeer gevaarlijk waren want mijn Buuren het goede en heilzaa-me mijner oogmerken niet bevroedende hadden kwaadaartigheid genoeg om mij te verdenken van opzetlijk mijn vrouw te willen vermoorden - dat de Hemel weet het - evenwel nooit in mijn hart is opgekomen
<titel>
Vierde hoofdstuk
Het gewigtig vervolg van het voorgaande
</titel>
Ik wist dus niet beter dan het voorbeeld van den grooten Job te volgen die zig vernoegde met zijn raazende Bijslaap eene Zottin te noemen evenwel met dit onderscheid - en altoos blijft er een groot onderscheid tusschen een Heiligen en een gemeen Mensch - dat ik dien verdienden scheldnaam tusschen mijn tanden mompelde zo dat mijn ribbe het niet hooren ten minsten niet verstaan kon
Intusschen stak in Holland het Patriottismus het hoofd boven Een verschijnzel dat ik met meer dan duizend oogen begluurde eer ik er mijn hart aan overgaf - Eene grondwettige Her-stelling dagt ik bij een geheel Volk hoe is dat mooglijk daar een huiswettige Herstelling voor elk manlijk wezen zo onmooglijk is
t Is hier de plaats niet om reden te geeven waarom ik een Patriot werd Ik werd het - en mijn Wijf stelde zig daadlijk regt tegen mij over
Hier opende zig een nieuwe en rijke bron van huislijke onéénigheeden
Uit hoofde van den geweldigen tegenstand die ik van haar hand ontmoetede werd ik hoe langs hoe vaster in mijn geloof Wij knorden er daaglijks om en verbitterde hoe langer hoe meer tegen elkander want ik beken mijn zwak wij twisteden en kaakelden niet om malkander met reden te overtuigen maar om elkander te overschreeuwen en volstrekt gelijk te hebben - een lelijk gebrek waarlijk dat God dank in de geheele Republiek tusschen niemand anders dan mij en mijn Wijf plaats vond
Geheel Holland weet dat ik mij altoos als een stille in den Lande wat publique bedrijven aangaat gedraagen heb - Niet zo zeer om dat ik vreesagtig afhanglijk vroom of iets dergelijks was - neen maar om dat ik de waereld nooit anders beschouwd heb dan als een vertwijffelde zieke waaraan geen zalf te strij-ken is en waarbij men slegts geld en tijd verkwist als men dwaas genoeg is om ze te willen verbeteren
Dat ik met mijn Wijf over de Landszaaken twistede was geheel iets anders - ligt dat er een hoekje op Gods aardbodem was waar ik de gevoelens van mijn hart met handen en tanden staande hield
Bij de omwenteling in 1787 was niemand ongelukkiger dan ik - Mijn Wijf - maar deeze huislijke vervolging gaat alle beschrijving te boven - Ik waag het niet er iets van te zeggen - t Was even zoo goed als of ik de brandende hel met een stukje houtskool op graauw papier wilde schetsen - De herdenking doet mij sidderen - Mijne Leezers neemen het dus ten goede dat ik hen mijne martelingen niet afschildere
Honderdmaalen en meer keek ik uit of er geen Drost geen Schout Dienders of andere Vangers kwamen die mij de barmhartigheid beweezen van mij agter de tralien te sluiten - t is waar ik was mij zelfs wel geen misdaad bewust die zulks verdiende maar in een tijd van mirakelen weet men niet wat er gebeuren kan
Al mijn uitzien mijn vuurig wenschen en verlangen was te vergeefsch - Niemand daagde er op om mij aan de woede van mijn omwentelingswijf te onttrekken - Ik bood mij zelf aan om gekerkerd te worden dan - om dat het een gunst voor mij zou geweest zijn - werd mijn verzoek ronduit afgeslagen
Eindlijk nam de Republiek de reis naar t Zuiden aan Een schoone geleegenheid dagt ik waarvan ik mij bedienen moet
En dus ging ik vlugten enkel en alleen om van mijn wijf verlost te weezen - schoon allen die die mij zagen vlugten niet anders konden denken of ik was ten minsten tienwerven buiten de Amnestie geslooten
Met honderd oogen keek ik agter mij om verborg mij nu en dan onder een misthoop in een kalkhok of dergelijken niet uit vrees voor de justitie zo als men mij nog lang naderhand den naam gaf maar uit benaauwdheid dat mijn Wijf mij met de hairen weder naar huis zou sleepen
<titel>
Vijfde hoofdstuk
De vlugtende doctor passeert door het tolhek
</titel>
Onder de veelvuldige voorzorgen welken ik gebezigd had betreklijk mijn vlugt had ik slegts twee kleinigheeden vergeeten De eerste was
Dat ik mijn voordeur uitliep zonder te weeten waarheen in de voorönderstelling dat ik wel ergens tegen aan zou stuiten
De tweede was
Dat ik voorneemens zijnde mijn waaren naam te verbergen geen anderen naam aangenomen of er zelfs op vd-gedagt had om het te doen dat ik ook bij mij zelve niet bepaald had ingevallen men mij vroeg van waar ik kwam om een gefungeerde woonplaats op te geeven
Toen nu het Tolheksmannetje aan mij vroeg wie zijt gij - stond ik als van den donder getroffen
Wie ik ben vroeg ik
Ja wie gij zijt hernam hij
Wanneer iemand voorgenomen heeft zig volstrekt niet bekend te zullen maaken dan is dit de allerleelijkste vraag van de waereld
Wie ik ben vroeg ik nog eens
Ja ja hernam hij wie gij zijt
Maar zei ik die zelfde vraag zou ik u ook kunnen doen
Dat zoud gij ook was het bescheid terwijl hij een gelaaden pistool voor den dag haalde maar hier mede zou ik u mijn antwoord toedonderen en -
Vermoei u niet viel ik hem in de reden ik ben Doctor en ik noemde mijn regten naam - De verhaasting en onverwagtheid deed deeze gulle belijdenis van mijne lippen rollen
Passeer dan door het Tolhek zei hij op een minzaamen toon
Dit deed ik
<titel>
Zesde hoofdstuk
De bedelaar
</titel>
Het hoogmoedig en dwinglandisch gedrag van dit Tolheksdeurwaardertje die zo regt op den man af zijne vraagen inrigtede met zulke gedugte drangredenen zijne onderzoekingen ondersteunde en met eene zegevierende vriendlijkheid mij als t ware beschimpte vermids ik zijn zin had moeten opvolgen hield eenigen tijd mijne gedagten gaande
Hoe is t mooglijk dacht ik bij mij zelve dat men zulke impertinente karels aan een Tolhek plaatst - Is dit een geschikt middel om vreemdelingen te lokken - Strekt het niet veelëer om de gansche beschaafde waereld afte schrikken van een land te bezoeken waarmen zodaanige Tolhekken moet passeeren
Dus in diepe gedagten voortwandelende en vergelijkingen en toepassingen maakende trad een Bedelaar schielijk van agter een boom te voorschijn
Een aelmoes - zei hij tegen mij op een brutaalen toon en te gelijk de hand uitsteekende om die aantevatten
Ik bezag deezen knaap van het hoofd tot de voeten en meende met een gramstorig gelaat en diepe verontwaardiging hem voorbij te stappen Dan hij stak de hand nu verder uit en greep mij bij den rok
Een aelmoes zeg ik u - dus graauwde deeze onbefchofte vraager mij met eenen toe
Ik tilde den arm op om hem een frissche muilpeer te geeven dan met eene sprong stond hij regt voor mij met een groot mes in de vuist
Een aelmoes herhaalde hij - of anders - hier wees hij mij hoe hij mij den hals zou afsnijden bijaldien ik geen aelmoes gaf
Zulk eene vervaarlijke drangreden kon ik niet tegenkakelen om dat ik geen geweer bij mij had Ik tastede in mijn zak greep wat mij voor de hand kwam en gaf hem een gulden
Wagt wat riep hij en bezag de gulden
Hij schudde den kop
Ik heb u om een aelmoes vdgevraagd zei hij
Ik tastede andermaal in mijn zak
En dit is geen aelmoes
Hoe veel is dan een aelmoes in dit land vroeg ik
Een oortje was zijn antwoord
o Ho mijn vriend voerde ik hem te gemoet al wat er over is word u geschonken Hier mede wilde ik vertrekken
Kind van den bliksem zei hij daarop terwijl hij wederom met zijn kaasmes voor mij sprong heb ik niet gezegd dat gij wagten zoud
Ik bleef staan even als Lots huisvrouw
Hij haalde eenig geld uit zijn zak en gaf mij negentien stuivers en zes duiten te rug
Aldus moet het weezen sprak hij onder het tellen en nu bedank ik u voor uw aelmoes
Hier mede vertrok hij
Welk een Land is dit vroeg ik bij mij zelve doch vermits er niemand was die mij kon antwoorden vroeg en hervroeg ik en bleef zo wijs al te vooren