Lijst

Compilatiecorpus Historisch Nederlands 1.0 (CHN): narratieve teksten 1575-2000: holland_1840_bosboom-toussaint_1


Het huis Lauernesse [Eerste deel]


Dit compt meest al tsamen wt Luthers Doctryne
Anna Byns

I In De Landsvrouw Maria
Nooit heb ik regt begrepen waarom men lange inleidingen schrijft om tot een eenvoudig romantisch verhaal te komen Ik zie niet in waarom lezer en schrijver met elkander eene lange reeks van volzinnen moeten doorworstelen eer de een hooren en de ander spreken mag Ik begin altijd liefst het eerst met hetgeen ik te verhalen heb wat noodig is te weten en aangenaam moet het verhaal zelf kunnen leeren anders ware het beter dat lezer en schrijver beide niet begonnen
Velen hebben zeker veelmalen de zon zien opgaan allen hebben het ten minste éénmaal gezien hoe de lichtgevende dochter der hemelen met langzame waardigheid zich verheft uit het Oosten en de nevelen van zich wegschuift zoo als eene Oostersche bruid den sluijer terugslaat van voor haar aangezigt bij het eerste zamenzijn met den echtgenoot Zij is ook de jonge bruid der aarde zij is ook de trouwe echtgenoot van den vrolijken dag die met haar geboren wordt om met haar weg te sterven zij is ook dan wat is zij niet dat niet door hare tallooze beschrij-vers van haar is gezegd geworden Wij willen niets toevoegen tot dien overvloed maar wij vragen alleen of er onder hen die het zagen niet ook sommigen waren die het voor iets meer hielden dan voor eene schitterende tooneel-decoratie der Natuur waarbij hunne toejuiching werd afgevraagd of zij er ook wel eens bij gedacht hebben hoe dit schouwspel dat zich sedert den eersten scheppingsmorgen door duizende jaarkringen heen wiskundig zeker herhaalt de dagelijksche waarachtige bekrachtiging is van het Goddelijk magtwoord gesproken bij de Schepping 'Daar zij licht' Waar het zoo licht is in de wereld der Natuur mogen de menschen het niet donker maken voor elkander en er is nog een beter licht dan dat van de zon het licht van de Openbaring Dat nieuwe scheppingswoord gesproken door den mond van een bezield en krachtig man in den aanvang der 16de eeuw klonk voort in alle Vorstenstaten van Europa en zoude ook weêrgalm vinden in het Graafschap van Holland In 1521 zag een jongeling ook de zon opgaan wij weten niet of hij aan dit alles dacht maar zeker moest het iets dergelijks zijn wat hem met eene zachte geestdrift bezielde Hij lag geknield op eene kleine verhevenheid van den grond niet eens nog heuvel die een ruim vergezigt gaf over den heerlijken omtrek Er lag op het gelaat van dien jongeling eene roerende uitdrukking van bewondering en aanbidding het is zoo op zijne liefelijke trekken bevallig en zacht tot vrouwelijke weekheid toe had een waas van dweepzucht haar onmiskenbaar zegel gedrukt dan het was niet die sombere dweepzucht welke altijd neêrziet in eenen duisteren afgrond maar een mijmerend heenstaren naar eenen vriendelijken hemel Het was de dweepzucht die den dichter vormt de dweepzucht die verheft boven het lijden die somtijds schade doet aan het ligchaam maar die de ziel altijd reinigt van het booze Er schitterden tranen in zijn zachtblaauw oog terwijl hij heenstaarde naar de zonneschijf wier glans te dwaas met aardsch metaal vergeleken wordt Bleek was zijne gezigtstint en toch kleurde eene zachte verrukking die wangen met een flaauw blosje Op het voorhoofd gescheiden hing zijn sterk blond haar in fijne dunne lokken langs den hals neder tot op de schouders De kleine mond met den blijmoedigen glimlach het hooge zachtgeronde voorhoofd met den fijnen griekschen neus was in de schoonste zamenstemming met de zuivere omtrekken van dat gelaat dat geheel de uitdrukking had die een schilder zoude geven aan dat van den Apostel Johannes den lieftalligsten der discipelen dien de Heer zelfs te zachts vond om hem ten marteldood voor te bestemmen Hij hield de handen zamengevouwen hij bad Zijn gebed was een diep en ernstig gebed een gebed dat werkelijk gemeenschap geeft met den Hemel een gebed waarbij de gedachte de hulp der klanken niet noodig heeft en waarbij het stamelen van duizelenden eerbied de hoogste welsprekendheid is Eindelijk hief hij zich op Toen had men eene ranke gestalte kunnen zien bijna die van den knaap wiens ligchaamsbouw zich nog niet ten volle heeft ontwikkeld Hij droeg behalve de hozen en het wambuis der Duitsche jongelingen nog een loshangend overkleed langer en van donkerder stof dan men dit gewoonlijk droeg eene zwarte zijden muts zonder veder en in eenen eenvoudigen draagband eenen korten handdegen Hij daalde het terpje af met trage schreden en als kostte het hem moeite zich van die plek te verwijderen het was ook een treffend natuurtooneel dat zich dáár aan hem vertoonde onafhankelijk van het schitterende lichtspel des zonnenopgangs moesten Utrechts grijze torenspitsen welke in het zuidwesten zigtbaar waren moesten die burgen en kloosters in de verte moesten die akkers en weilanden welke zich toen reeds onder de zorgende hand des Stichtschen landmans tot beter bouw zagen opgevoerd moest dit alles allengskens oprijzende uit eene nevelzee van dauw en dampen bij eene lucht wier vriendelijk blaauw reeds eenen zoelen zomerdag voorspelde werkelijk dien levendigen indruk maken op den jongen onbedorven mensch wiens gemoed niet verstompt is voor het ware schoon Voortgaande op een smal voetpad dat langs eene versch gemaaide weide heenliep zag hij herhaalde malen om met die zekere onrust van hem die iemand verwacht die niet aankomt en zoo kunnen wij hem altijd volgen tot waar hij na een kwartier uur gaans te hebben afgelegd eindelijk bij een huis is genaderd dat het midden hield tusschen de boerenwoning dier eeuw en de burgerhuizing het was ook de wèlvermaarde herberg de Landsvrouw Maria zoo als het bontbeschilderde uithangbord te kennen gaf en er moest wel veel kwade wil zijn bij den aanschouwenden reiziger om in dat donkerbruine beest dat toch vier pooten had niet een paard in die opgeschikte vrouw niet de jonge Gravin Maria te herkennen en in het geheel niet eene voorstelling te zien van den val welke haar het leven kostte Op den dorpel dier woning werd onze jongeling ontvangen door een frisch landmeisje dat blijkbaar met eenig verlangen naar hem had uitgezien want hem begroetende met eenen gullen glimlach sprak zij terwijl zij hem binnen leidde 'Het was nog wel vroeg voor eene morgenwandeling Meester Paul en het is goed dat gij daar terug zijt kom binnen eene jonge maag heeft wel een krachtig vroegstuk noodig als jonge beenen vóór zonsopgang een langen weg hebben afgelegd '
'Al te veel zorg voor mij goedig maagdelijn' antwoordde hij haar volgende Een Hoogduitsche tongval was in de uitspraak van zijn Hollandsch onmiskenbaar Eene minder vriendelijke begroeting dan die van het meisje lag er op het norsche gelaat van den man die blijkbaar als huisheer de eerste plaats had ingenomen aan de lage eikenhouten tafel waarop het ontbijt gereed stond Zwijgend reikte hij hem den groven houten beker tot den morgendronk en zwijgend ook plaatste de jonge man zich over hem
De kwade luim van den huiswaard moest zich toch lucht geven - 'Meester Paul of meester poëet als dat uw handwerk is komt hij nu heden die makker dien gij hebt willen afwachten '
'Ik wenschte het Meester Barendz ik ben op hem hopende maar zonder zekerheid daarom ook vertrek ik nog heden zonder langer te toeven'
'Nu met Stichtsche rondheid gezegd dat verheugt mij want zie ik houd niet van die jonge linkers die den ganschen dag niets te doen hebben dan in geprent gekrabbel te lezen en s ochtends nog vóór de vroegmetten lange wandelingen doen als geen Christen mensch die een goed handwerk drijft nog op s Heeren wegen te zien is Vele uren in den omtrek bij poorter en huisman staat mijn huis ter goeder naam en faam en om een vreemden Overlander wil ik niet' een driftig binnenstormen van meerdere gasten spaarde den rederijken man de lange woordverkwisting want het was den jongeling aan te zien dat er niet veel antwoord volgen zoude deze toch haalde bedaard een boekwerkje te voorschijn en begon met ingespannen aandacht te lezen
Wij zouden geweten hebben waarom hem die norsche ontvangst gewerd zoo wij getuigen hadden kunnen zijn van een gesprek dat even vóór zijne terugkomst voorviel tusschen Barendz en het jonge meisje zijne dochter Als een huisvader die op orde gesteld was had hij haar gevraagd waarom hij de huisdeur reeds zoo vroeg ontgrendeld vond
'De jonge vreemdeling is uitgegaan om de zon te zien opkomen Vader'
'Hm Hm dat kon wel eens de noorderzon zijn die Overlandsche snaken teren ten laste van een gezeten man en betalen dan vaak met een Godloon t je dat zij hem uit de verte toeroepen Is het nu niet vier dagen dat hij hier in mijn huis is weet ik eenmaal van waar hij komt en waar hij henen gaat en dat in een tijd waarin zoo vele zwerve-lingen Waldenzen Albigenzen Hussiten Lutheranen en hoe die Ketters meer heeten ons Land komen overstroomen als zwermbijën in de Julij-maand'
'Van de bijkens zegt men dat zij honig brengen' hernam Stijntje met die gevatheid welke geene vrouw ontbreekt als zij eene luim of eenen gunsteling heeft te verdedigen 'Van dezen jongman weet ik dat hij geen bedrieger zijn kan het heeft al den schijn dat hij op den heuvel gegaan is om te bidden '
'Om te bidden en kon hij dat dan niet op zijn kamerken doen heb ik dáár dan niet een goed conterfeitsel van de gebenedijde St Adelgunde waarbij een vroom Christen zijne aandacht verrigten kan ' -
'Ja maar Vader wij begrijpen dat zoo niet Meester Paul is zeker een klerk een Rederijker of zoo ze anders zeggen een poëet die verzen rijmt en ik heb wel gehoord dat de zoodanigen gaarne peizen in de vrije buitenlucht '
'Peizen is geen werken en van ledigloopen komt weinig goeds dat zien wij aan onze monniken St Adelgunde vergeve mij het woord En om kort te gaan ik wil den jongen niet langer huisvesten als hij heden niet van aftrekken spreekt dan zal ik het doen laat hem naar Utrecht gaan dáár zwerft er zoo menig een om die'